Deze tekst datteert uit 2020 en schetst het beeld van de Coronapandemie toen deze nog maar net doorheen ons land woekerde. Het laat je met een raak, ietwat onbehagelijk gevoel terugdenken aan deze periode, maar tovert bovenal een glimlach op het gezicht!
Inzending voor de schrijfwedstrijd "Virus" in 2020. Laat je meesleuren:
‘Elke dag is het nu al hetzelfde liedje: op elke zender, op elke post, op elk TV – scherm en op elke radio.’ zuchtte ze tegen me.
‘Wat als,’ ze draaide resoluut de radio zachter en zette met een rake klap de TV uit, ‘we het nu eens anders aanpakken, het totáál anders bekijken?!’ haar ogen fonkelden geestdriftig, geniepig en pittig tegelijkertijd, alsof ze zojuist Einsteins relativiteitstheorie overtroef en Darwins evolutietheorie met een gemak van de tafel veegde.
‘Wat bedoel je, lief?’ zuchtte ik, vrezend dat ze net als één van eerder opgesomde namen balanceerde tussen de dunne lijn van gek of geniaal. Op één of andere manier wou en moest ik haar zien te beschermen. Want in mijn ogen dartelde ze – nee, zweefde ze – al enkele dagen rond die dunne lijn, die de uitersten verbond en verweefde tot één geheel.
Wie niet, eigenlijk? dacht ik.
Waar zij energiek en creatief was, ontbrak ik ook maar aan enig gevoel van vrolijkheid of werklust. Alsof ik mijn batterijen al veel eerder had moeten herladen of vervangen. Nu was het te laat. We zaten middenin een gekte, een pandemie, een regelrechte crisis, of hoe anderen het ook maar wilden noemen.
De eerste week van sociaal isolement zat er bijna op, maar het leek pas het begin. Even beeldde ik me in dat viroloog Marc van Ranst plaatsgenomen had in de kleurrijke opgelapte fauteuil recht tegenover me. Nippend van zijn thee, me goedkeurend knikkend aankeek en me influisterde: ‘weet dat dit nog maar het begin is, zelfs jij weet net zoals iedereen wat er aankomt, bereid je voor op 10 lange, tergend traag voorbij kruipende weken’. ‘EN BLIJF IN UW KOT.’ en ook minister van Volksgezondheid Maggie De Block was toegetreden tot de conversatie! Ik zuchtte nogmaals, dieper dan de vorige keer.
Misschien werd ik wel gek, de TV en radio stonden uit, maar toch beeldde ik me in dat er twee boegbeelden van deze crisis gewoon luchtig in mijn woonkamer zaten?! Waarom niet gans de pas gevormde Belgische regering Wilmès II en de veiligheidsraad erbij betrekken? Of ze gezellig uitnodigen voor het avondmaal? Weliswaar met twee meter voorbeeldige afstand tussen! Marc Van Ranst en Maggie De Block knipoogden me nu tegelijkertijd toe.
Ik gromde en maande mezelf terug tot mijn normale zelfcontrole: genoeg fantasie gehad voor rampjaar 2020.
Mijn lief was als een opwindbare springveertje recht gesprongen uit de zetel, had de radio uitgezet en de TV dicht geknald en staarde nu met een tegelijkertijd dromerige en enorm gefixeerde uitdrukking door het grootste en tevens vuilste raam van ons appartement.
Ineens draaide ze haar om en herhaalde dat ene kleine stukje:
‘Wat als,’ ze keek me vrolijk aan en vervolgde enthousiast haar zin, ‘ we een stap buiten wagen?!’
‘WAT?!’ mijn ogen rolden haast uit hun kassen. Zo hard schrok ik.
‘M…m…maar buiten bestaat d…d…de kans dat je …besmet wordt,’ bracht ik voorzichtig en vallend over mijn woorden uit.
Toen gebeurden er twee wonderlijk zaken op hetzelfde moment. Even kwam de zon vanachter de wolken piepen en scheen gretig in onze woonkamer. Tegelijkertijd barste mijn lief uit in een schaterlach, waar je haar alleen maar kon in vergezellen. Deze combinatie was te mooi om waar te zijn en kon ik niet aan me laten voorbijgaan! Dus lachte ik mee, eerst voorzichtig en dan haast nog luider dan zij. Spontaan en gezellig was het daar voor even in onze woonkamer en de zon, die scheen vrolijk en enthousiast met ons mee.
‘Wel, we doen het’, zei ik nog niet volledig bekomen van het schaterlachen,’ we gaan naar buiten!’
‘Op één voorwaarde,’ ik keek haar gespeeld serieus aan. Haar donkerblauwe ogen staarden me serieus aan, de onbezonnenheid van daarjuist als sneeuw voor de zon verdwenen. Ze bleef mijn blik vastgrijpen, zonder een keer te knipperen. Ik slikte, me er volledig van bewust dat haar ogen me meesleurden naar de donkerblauwe diepte van haar energieke ziel. Even zag ik woeste stormen die zich vormen in haar prachtige ogen, maar ook ik gaf geen kik en de storm in haar ogen ging gaan liggen. In de plaats daarvan maakte het plaats voor een rustig gekalmeerd zeetje.
‘We houden afstand van anderen en als we het overleven maken we vanavond, samen, zelfgemaakte pizza!’ voegde ik er slinks en knipogend aan toe.
Mijn gemoedstoestand was helemaal omgeslagen. De lachbui van zonet had me goed gedaan.
Ze trok even een pruillipje – duidelijk gespeeld -, maar beantwoorde mijn knipoog met haar typische scheve grijns. ‘Oké.’ bracht ze alleen maar uit, maar haar lach was voldoende om mijn dag nu al goed te maken.
We trokken onze wandelschoenen aan, voorzagen ons van een warme trui en trokken erop uit, de natuur in.
De buitenstad was verlaten. Precies een verlaten, maar dan naar mensen snakkende, woestijn, waar het afval over de straat rolde als pluizen in de woestijn. Op straat passeerden we eenvoudigweg vijf eenzame zielen. Een oudere man, die krom liep, liet zijn hond uit. Hem ontweken we zichtbaar. Wie wou het nu eenmaal op zijn geweten hebben, om een oude man te besmetten?! Ook al zijn eventuele symptomen afwezig, je weet maar nooit! Een denkbeeldige Marc Van Ranst sloeg me gemoedelijk op de schouder. ‘Hela,’ mompelde ik in mezelf, ‘afstand!’ en sloeg zijn denkbeeldige hand weg.
Van de andere vier eenzame zielen hielden we een meer dan acceptabele afstand. Wel knikten we iedereen een vriendelijke dag toe en zij beantwoorden minstens even vriendelijk met een knik, een glimlach of een goeiedag. De samenhorigheid en verbondenheid waren terug, dat was duidelijk! We zaten immers allemaal in hetzelfde schuitje, dacht ik optimistisch.
Stadsmussen floten ons een gezellige middag toe.
Eenmaal in het natuurgebied aangekomen, geloofden we haast onze ogen niet.
‘HOE in GODSNAAM, overleven we dit, én dat op een zaterdag?’ bracht ik gechoqueerd uit.
Waar de stad volledig verlaten en uitgestorven leek, was het natuurgebied gevuld met mensen!
Mijn lief lachte me toe, alreeds bekomen van het besef dat haar idee niet bijster origineel was geweest.
‘Kom,’ haar ogen lachten me geruststellend toe, ‘zie het als een uitdaging om ze allemaal te ontwijken.’ en ze nam me bij de arm.
Het bleek ook écht een uitdaging te zijn.
In plaats van de stilte en de rust te genieten, vogels te spotten en gewoonweg in de natuur te zijn, ontweken we nu een zee aan mensen.
Weg was mijn lief haar schitterend plan! Na een grijze ochtend was de zon tevoorschijn gekomen en ieder levend stadsmens was uit zijn kot gekropen.
Zo een drietal uur later, zo rond 18u00 kwamen we helemaal bezweet en uitgeput toe op ons appartement.
‘Wat was me dat?’ bracht ik lachend uit. Inmiddels kon ik er al om lachen.
‘Wél, het was een uitdaging.’ zei mijn lief, de pretlichtjes in haar ogen leefden opnieuw op.
Streng voor onszelf wasten we eerste onze handen. Marc Van Ranst knikte me goedkeurend toe vanuit de spiegel. Ik gaf hem haast een high five en knipoogde hem toe.
‘Hahaha, wat doe jij nu?!’ mijn lief lachte me guitig toe.
‘Uh, niets! Gewoon gelukkig én moe.’
Na nog een douche, ploften we beiden vermoeid in de zetel, de klok tikte half acht.
‘Wel, als dit dagelijkse kost was voor de komende tien weken, lust ik wel wat quarantaine voedsel.’ Ik keek mijn lief ondeugend aan.
Mijn lief keek me inschattend aan.
‘PIZZA, we BESTELLEN pizza.’ bedoel ik.
Zo gezegd, zo gedaan.
Ze belde de plaatselijke pizzeria op die sedert een week en half thuisleveringen deed.
Ik hoorde vanuit haar telefoon het gebruikelijke doorverbind muziekje, en kort daarna had ze de vrouw van de Italiaan beet.
‘Het gebruikelijke…’ zei mijn lief, maar maakte haar zin niet af.
Mijn lief haar blik ging van helderblauwe hemels over naar een donkerblauwe kolkende storm.
Ik keek haar ongerust aan.
‘Oké, toch bedankt,’ zei ze, maar haar blik sprak boekdelen.
‘Ze doen geen leveringen meer vanaf zeven uur ’s avonds, blijkbaar had iedereen vandaag hetzelfde idee.’ ze zuchtte.
‘Wél, als dit de dagelijkse gebruikelijke quarantaine kost wordt.’ vergezelde ik haar in haar zucht.
Ik haalde mijn schouders op. Samen haalden we uiteindelijk een diepvriesmaaltijd uit en warmden het op.
‘Op deze dagelijkse quarantaine kost,’ zei ze vrolijk.
‘Op sociaal isolement, braaf afstand houden op straat, een zee van mensen vermijden in het natuurgebied en diepvriesmaaltijden verorberen.’ voegde ik er aan toe.
We klonken er op.
Zo was het goed, toch? Zo overleefden we deze weken quarantaine. We maakten er, gewoon zoals iedereen, het beste van.
Vanaf op een afstand keek de regering Wilmès II ons aan en schalde de stem van Marc Van Ranst door de woonkamer. Deze keer bleven de radio en televisie gewoon aan.