Zaterdagavond.
Ik ben doodop van een ganse dag ontspannen. Zo diep ontspannen dat het ijsbad op het einde een koud kunstje was.
“Verbaast me niets!”, app je me.
“Hoezo?”
“Omdat ik je ken. Jij bent stoer en onverschrokken. En dapper.”
Ik lach je woorden weg en zet koers naar mijn schoonouders.
Ik koester de lange autorit, ook al ben ik geen held achter het stuur.
Ik wil eigenlijk niemand zien. Laat me gewoon even zijn.
Maar ik word verwacht voor het avondeten. We vieren meteen ook de verjaardag van mijn zoontje.
Ik ben knullig in het organiseren van feestjes.
Dit jaar valt zijn verjaardag bovendien tijdens onze zomerreis, dus ik heb het initiatief aan mijn schoonmoeder gelaten.
En daar zit ik dan. Moe. Afweziger dan ik zelf fatsoenlijk acht.
“Of het boeiend was, die opleiding?”
Ik knik.
Voor de vorm heb ik mezelf een dag op ‘opleiding’ gestuurd.
Ik kijk rond. We zitten voor het eerst in de vernieuwde woonkamer.
Wit en beige. Decoratie die ik niet snap.
Het ziet er duur uit, maar de ruimte spreekt me niet aan.
En ik hoor mezelf zeggen:
“Het… mist wat karakter voor mij.”
“Of ik de schildertechniek niet bijzonder vind?”
Mijn man springt zijn ouders bij.
Ik raak niet verder dan: “Njah.”
Even later stuur ik jou:
“Ik ben toch stoer. Net aan mijn schoonmoeder gezegd dat ik haar interieur niet mooi vind.”
En ik voeg eraan toe:
“Ik moest wel. Ze snapt de poëzie van het leven niet.”
Dat was niet eerlijk.
Natuurlijk beleeft ze op haar manier de poëzie — in de bodemloze liefde voor haar kleinzoon. Ze leeft voor hem.
Maar dat bedoelde ik niet.
Ik doelde op de verheerlijking van het functionele, door de mensen die mij omringen.
Alles moet nuttig zijn. “Voor de vooruit.”
En je mag natuurlijk niet vergeten ook eens 'leute' te maken.
Het mag plezant zijn. Maar poëzie?
Poëzie is iets voor op een kaartje bij speciale gelegenheden.
Ze beleven ze niet, die schoonheid van geraakt worden —
door een landschap, een sfeer, een blik, een woord.
Ik leef voor die ontmoeting.
Voor de schoonheid van het alledaagse.
Vergis je niet, ik kom je niet vertellen dat ik me beter voel dan hen. Wel anders. Pijnlijk anders. Het doet me vrezen dat ik tekortschiet én te veel ruimte inneem.
“Verrader! Ondankbaar wicht! Luilak!"
Ik incasseer de snoeiharde zelfkritiek.
“Wie denk je wel dat je bent?”
Ik zet me schrap voor wanneer de woorden straks ook buiten mij zullen klinken.
En dan herinner ik me:
Jij bent onverschrokken. En dapper.
Ik hou zo ontzettend veel van het leven!
Ik richt me op, schraap alle liefde in mij samen en kijk mijn criticus zacht aan.
“Denk er gerust het jouwe van, maar ik leef.”