De Blauwe Boeken

Jenna
25 okt 2016 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket

 

Knus en gezellig, antieke, houten rekken die helemaal tot aan het plafond reiken met alfabetisch gerangschikte boeken, een plaats waar tijd noch ruimte vat op hebben, waar bij elke inhalering dat zo herkenbaar muffige aroma van oude verhalen je ene neusgat binnenhuppelt, terwijl de aangename geur van nieuwe boeken je andere neusvleugel zachtjes kietelt. De kleine boekenwinkel net buiten het centrum was dat alles helemaal niet. Aan de buitenzijde floreerden mos en onkruid weelderig tussen alle mogelijke kieren en spleten. Binnenin was het donker. De groezelige ramen en de tot op de draad versleten gordijnen hielden genoeg zonlicht buiten om het er vleermuizen naar hun zin te maken. Het rook er eigenaardig, wat zurig, alsof er al jaren geen grammetje verse zuurstof naar binnen was gesijpeld. Helemaal achterin brandde een staande schemerlamp die net na de uitvinding van de gloeilamp heel modern was. Daaronder zat een man, ineengedoken en met priemende oogjes die heen en weer flitsten over de pagina's van een dik boek, op een oude, krakkemikkige stoel aan een al even gammel bureautje. Daarop stond een vooroorlogs telefoontoestel als een magneet stof te vergaren en een prehistorische computer waar mammoeten nog hadden leren op typen en die jaren geleden al gedegradeerd was tot kapstok. De bel krijste. De deur ging moeizaam open en een vrouw wrong zich naar binnen. Ze struikelde net niet over een berg boeken, botste met haar knie tegen een rek en baande zich al vloekend een weg door de schemering.

Bob”, riep de vrouw. “Ik ben terug.”

Dat hoor ik, Bea”, zei de man onder de lamp zonder haar ook maar één blik te gunnen.

Vraag je niet hoe het geweest is?” vroeg ze.

Bob rolde met z'n ogen. “Alsof ik een andere keuze heb”, verzuchtte hij. Met tegenzin klapte hij z'n boek toe en vroeg: “Hoe is het geweest?”

Fantastisch”, riep Bea uit. “Het was precies zoals in de boekskes. Parelwitte stranden, een helderblauwe zee, wuivende palmbomen en van 's morgens tot 's avonds scheen de zon. Het was in één woord zááálig.” Ze trok de dichtstbijzijnde stoffige stoel naar zich toe, gooide er de erbarmelijk gebouwde krantentoren af en plofte zich erop neer. “Dat ziet morgen bont en blauw”, klaagde ze en masseerde haar pijnlijke knie. “Heb je zo niets om te bekomen?”

Bob trok de onderste bureaulade open, haalde er enkele trappisten uit, ontkurkte de flesjes en schonk als een volleerde zytholoog twee kelkvormige glazen vol. Bea nam gulzig enkele slokken.

Dat smaakt”, zei ze en veegde met de rug van haar hand het schuim van haar lippen.

Dat hadden ze daar waarschijnlijk niet?” vroeg Bob, dronk één vierde van z'n glas in één keer uit en liet een luide, krachtige boer.

Bea schudde haar hoofd. “Ze hadden daar alleen van die mierzoete cocktails in kleuren die er niets eens drinkbaar uitzien en waarvan de suiker aan je tanden blijft plakken. En het eten was er ook al niet veel soeps. De eerste dagen heb ik meer de binnenkant van het toilet gezien dan iets anders.” Ze nam nog een grote slok om de gedachte eraan door te spoelen. “En dan al dat zand, dat plakte overal aan. Ik voel het nu nog overal zitten. En kijk,” ze stroopte haar mouwen op en toonde haar armen, “ik zie eruit als een gekookte kreeft die tussen een braillemachine heeft gezeten.”

Bob grijnsde.

"Dat is helemaal niet grappig", zei Bea en begon te krabben. “Als je nu 'Ik heb het je toch gezegd' zegt, dan ...”

Ik zeg toch niets?”

Ik hoor het je tot hier denken.”

Ik heb altijd al geweten dat mijn brein tot uitzonderlijke dingen in staat was.”

Ja, lach er maar mee.”

Wat moet ik anders doen, Bea? Jij wou per se op reis naar één of ander paradijselijk eiland.”

En nu kan ik mijn prachtige vakantiefoto's aan iedereen laten zien. Ze zullen nogal jaloers zijn.”

Bob schudde meewarig het hoofd en nam nog een slok van de lauwe trappist. “Moet jij je winkel nog niet gaan opendoen?” vroeg hij.

Morgen pas”, zei Bea en zette haar glas neer. Ze stond op, stapte over de rommel, schopte hier en daar iets aan de kant, schoof de gordijnen opzij en zette de ramen wagenwijd open.

Bob vloekte luid en hield zijn armen voor zijn ogen. “Wat doe je nu? Dat brandt”, riep hij.

Ik zorg voor je portie vitamine D.”

Ik ben allergisch aan vitaminen.”

Heb je hier al eens rondgekeken? Een stort is properder. En langs buiten is het al even erg. Je ziet meer mos en onkruid dan bakstenen.”

Dat is een natuurlijke vorm van isolatie.”

Aan je uitleg zal het ook niet liggen. En laat me raden. Die rommel hier is om de vloer te beschermen tegen vuiligheid?” Bea zuchtte. “Dit kan zo niet langer, Bob. Je laat me geen andere keus.” Ze nam de telefoon en draaide die naar zich toe.

Wie ga je bellen?” vroeg Bob argwanend.

Wie denk je?”

Nee. Dat doe je niet. Dat durf je niet.” Een lichte paniek was hoorbaar in z'n stem.

Wil je het uittesten?” Bea nam de hoorn van de haak, niesde van het vrijgekomen stof dat op en neer danste alsof het gebeten was door een nest rode mieren, en draaide het eerste cijfer.

Bea, doe nu niet zo kinderachtig. Ik ben geen vijf meer.”

Bea draaide het tweede cijfer en keek naar Bob. Die hield z'n kaken stijf op elkaar geklemd, maar zei niets. Bea draaide het derde cijfer, dan het vierde, maar nog voor ze het vijfde cijfer kon draaien, graaide Bob de hoorn uit haar handen.

't Is al goed”, gaf hij uiteindelijk toe. “Ik laat het hier wel opruimen.”

Een week later geurde het in het kleine boekenwinkeltje zoals vlak na een fikse plensbui in het voorjaar en zag het eruit alsof het eindelijk uit een lange en diepe winterslaap ontwaakt was. Alleen de eigenaar paste niet in dit nieuwe plaatje. Hij voelde zich als een varken in een veel te propere stal. Zijn gezicht stond op vijf voor onweer. Nergens was er nog een stofje te bespeuren, de vloer blonk als een spiegel, door de ramen kon je weer naar buiten kijken, er slingerde niets meer rond, en alle boeken waren netjes geclassificeerd. Hoe moest hij hier in hemelsnaam nog iets terugvinden nu zijn systeem volledig om zeep geholpen was? De bel kermde. Een man waggelde naar binnen. Hij zag eruit als een vleesgeworden kathedraal wiens funderingen het elk moment konden begeven. Bij iedere stap hopten zijn kwabben op en neer. Hijgend en puffend sleepte hij zichzelf voort tot helemaal achteraan de winkel. Vlak voor Bob zette hij een grote, kartonnen doos neer. Bob keek niet op. De man kuchte.

Ik ben bezig”, zei Bob, sloeg een pagina om en las verder.

Meneer De Blauwe?” vroeg de man aarzelend. “Ik heb hier iets heel interessants voor u.”

Bob legde zuchtend zijn boek neer en keek de man aan. “Ja?”

Met zijn kleine, dikke worstenvingertjes haalde de man een oud, in leer gebonden boek uit de doos. “Wat denk je?” vroeg hij.

Hoe kom je hieraan?” vroeg Bob.

Geërfd”, zei de man. “Van een tante van mij.”

En hoe ben je hier terechtgekomen?”

Bea heeft me deze plaats aangeraden.”

Ah”, zei Bob. Hij had het kunnen weten. Waarom wil ze zich toch altijd moeien?

Zijn ze iets waard?” vroeg de man.

Bob bekeek de andere exemplaren uit de doos aandachtig en bladerde ze één voor één heel voorzichtig door. “Het is een volledige reeks, in leer gebonden, in ongeschonden staat, en een eerste druk”, zei Bob bewonderend. “Ze zijn meer dan iets waard.”

Hoeveel wil je er voor geven?” vroeg de man.

Niets”, zei Bob.

Niets?”

Niets.”

En daarnet zei je nog dat ze veel waarde hebben.”

Dat is ook zo. Maar ik heb geen interesse om ze te kopen.”

En waarom niet?”

Dat is teveel gedoe.”

Gedoe?” herhaalde de man niet-begrijpend.

Heb je enig idee hoeveel werk en tijd daarin kruipt?”, vroeg Bob. “Eerst gaan we onnodig lang discussiëren over de prijs, daarna moet ik ze hier in de winkel prijzen, ze uitstallen, en het ergste van al, dan komen er ook nog klanten. Nee nee, daar begin ik niet aan.”

De man staarde hem stomverbaasd aan.

Weet je wat”, zei Bob en schoof de bovenste lade van zijn bureau open. Hij haalde er een koffertje uit, viste de sleutel uit zijn broekzak, opende het kistje en haalde er een briefje van vijftig uit. “Ik geef je dit als je me nu met rust laat”, zei hij en propte het tussen de dikke vingertjes van de man.

Is het niet genoeg?” vroeg Bob ongeduldig toen de man zich niet verroerde. “Wil je nog meer?” Hij grabbelde nog enkele briefjes uit het kistje en duwde ze bij het andere briefje in de hand van de man. “Wil je nu weggaan?”

Je bent gestoord”, was het enige dat de man kon uitbrengen. “Compleet gestoord.” Hij nam z'n doos, draaide zich om en maakte zich zo snel zijn vlezige aanhangsels hem toelieten uit de voeten. De rest van de namiddag had Bob alle tijd om rustig te lezen. Vlak voor sluitingstijd jammerde de bel.

Typisch”, mompelde Bob in zichzelf.

Maar nog geen vijf stapjes en drie woorden (“Hebt u kookboeken?”) later werd de oude vrouw die tot het selectieve clubje behoorde van de met uitsterven bedreigde regenkapjesgeneratie hardhandig door de slechtgezinde eigenaar terug naar buiten geduwd. Hij sloot de deur en draaide het bordje open om zodat men aan de buitenkant GESLOTEN kon lezen. Bob slofte terug, gleed uit over een natte plek op de spekgladde houten vloer, stootte de achterkant van z'n hoofd tegen de scherpe hoek van z'n bureau, viel op de grond en bleef roerloos liggen.

Twee dagen later hing er aan de deur een briefje: 'De Blauwe Boeken – Gesloten wegens sterfgeval'.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Jenna
25 okt 2016 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket