De boot met passagiers die meer van dieren dan van mensen houden drijft driftig langs de kust.
De reizigers voelen zich buitenstaanders die er bij willen horen.
Ze willen de grijze lucht met alle handen klaren en kleuren.
Dit verhaal laat veganisten tranen trekkend achter met de vingers op het vel van zeedieren.
Terwijl een pauwblauwe hemel zich open plooit hebben ze de zee nodig om te ademen.
Ze speuren met hun sombere hoofden naar de boeg om de weerstand van het water te verminderen.
Ze strelen hun jaren van angst en woede tot ze deze van zich afschudden.
De bodem valt even weg maar ze zwemmen en kruipen uit de put.
Ze zoeken de nabijheid van dierengeluiden tot ze hun lichaam voelen lachen.
De veganisten vechten vruchteloos voor hun ideeën in dit antropoceen.
Ze willen het mensdom heropvoeden tot alles op zijn plaats valt als een grote wereldliefde.
Tot ze met hun liefdeslegende verder varen omringd door vliegende vissen.
Ze koesteren hun ruggenwervels zodat ze rechtop naar de volgende boot kunnen lopen om ook de overbevissing te slopen.