Je ligt naast me en slaapt. Zo gaat het vaak de laatste tijd. We praten dagenlang, terwijl je eigenlijk van de Grote Baas slapen moet. Je stort je hart leeg en dan ben ik aan de beurt. Maar terwijl ik fluister, luidop droom en ons Zijn benoem, dommel je stilletjes weg in het donker, zonder dat ik het weet. Hoe lang is mijn monoloog al een monoloog? Een paar minuten? Een leven lang? Maar ik neem het je niet kwalijk, liefje. Vechten tegen de slaap is een verloren strijd.
Ik heb je zo graag want bij het ochtendgloren vang je die strijd weer aan. Je ogen breken open, het zand brokkelt af. “Slapen moet je”, bromt Hij met zijn donderstem. Maar je blijft wakker voor me, gewapend in een harnas van dons en veren. En dat allemaal voor mij. Ik maak kruimels in het bed en luister je arm. In een vorig leven speelden we ‘Lach Je Rijk’, alsof het allemaal zo simpel was. Verdienen moet je. Ogen toe!
Ik ben doodmoe, maar mijn taak is wakker blijven. Een Wachtposter, dat ben ik. Maar in feite ben ik een muurbloem, een stilteling, die enkel praten tijdens het ronken kan.
We troffen elkaar bij een wissel van wacht. Ik moest in je bed te kruipen, jij op de Klapstoel Naast Het Bed. Dat is niet gelukt, want bewonderen, dat deden we en voor we het wisten, was de Wissel voorbij. Kans verkeken, maar niet echt, want ik heb jouw stem en open ogen toen ontmoet. Die dag heb ik leren luisteren.
Dus zo is het gebleven: jij in het Bed der Verdienste, ik op de Klapstoel van wacht. Beter zo, want -ook al doe je je uiterste best- je ogen zijn geen kei in zich te sperren. En ik voor mijn part ben slapeloos en prevel graag pas als jij slaapt. Je beloofde elke morgen even te ontwaken. Dan gaf ik je de vloer en kreeg mijn gedachtegang een vakantiedag. Zo werden we een tweekoppige praatgroep, in het geheim achter de rolluiken bij bed zeven van slaapzaal acht.
Na jarenlang gesnurk en eenzaamheid hebben we dus iets om naar uit te kijken: jij die uit alle macht jezelf wakker strijdt en ik die luister, luister tot het tijd om te spreken is. Dan dommel jij weer in, maar dat boeit me niet. Jij praat je arm baby boy. Ik luister me rijk.