Hoe moet ik begrijpen wat ik zie,
wie verkijkt zich op wie?
Ik loens door vreemde lichtkoepels, staar
naar één ooghoek van de richtingloze kamer
het andere oog verdwalend
in een bodemloos firmament. Niets beweegt
door er lang naar te kijken en ik wenk
de alziende vlieg op het plafond
Maar de wereld valt van haar rug af,
zakt in mijn denken terug. Ik lok
de vlieg dan maar met rottende gedachten,
sissende ontbinding en goedkoop bederf.
Ik wieg mijn honger op het ritme van mijn tijd
terwijl mijn huid vanzelf verschiet naar herfst.
Ik ben kameleon en kwijl, stamel. God
ligt op het puntje van mijn gespierde tong.