Elke kast, iedere dag met beetje faam, gelijk ook welke kaft of slapend schriftje met daarin mijn eerste letters, tekening misschien, wat balkjes voor een noot of tien. Alles krijgt een laagje stof.
Zit er een filter op mijn hart? Het kaf is soms zo fijn dat overal waar ik durf wrijven, hoest een dutje bleek te doen. De longen van mijn lappenpop zijn niet zo teer, beweerde ooit een kind dat dokter of verpleegster worden zou.
Ik heb een zak gekocht. Zonder merk voor al die brol. De wisselbeker die ik won toen ik een torenhaan afschoot, hij staat hier nog. Misschien moest hij terug naar de verleden tijd, de club waar ik begon als kindsoldaat.
Ik kijk nu enkel nog naar sneeuw en dat geweer. De hijgende atleet hij schiet een beetje scheef. Daar gaat de eer die hij verzocht te krijgen. Wanneer zal hij die ski’s op zolder leggen, vraagt een been of twee.
Alles is moe, maar niet het stof. Dat wacht geduldig op het einde van de vlucht. Wanneer het grijs dan rust kan en neervalt op een doos of drie. Er staat hier ook een wieg die veel verloor.
Immer zal iets sterven, soms nog veel te vroeg. Alleen de dood kan trots beweren overal beroemd te zijn. Het hobbelding was sterk nochtans, gemaakt uit ebbenhout. De meubelkever wilde zich niet wagen aan het lichter maken en de nerven wisten goed wat er gebeuren ging.
Ik liet de droefenis begaan. Ze knaagt altijd al aan een bot van het bestaan terwijl de zon achter een wolk voorzichtig lacht. Er drijven schapen door de lucht vandaag. De herder is niet mee.
Ze zijn verlost van honger en de richting van de wind bepaalt elke bestemming van de mist. Het is die vochtigheid die vaak bij nacht mijn wangen zoekt.
Ik kijk niet langer met mijn ogen open naar de ondergang. De zon zij weet waarom. Ik leg mijn hand dan in dit zand, niet fijn genoeg om stof te mogen zijn.
uit de reeks 'Residu'