Het klinkt u wellicht bekend in de oren. U bestelt een koffie en iemand van het gezelschap is als de wiedeweerga met uw koekje weg. Voor u iets kan zeggen zit het in hun mond. Of u bestelt een biertje en één van de tafelgenoten zit, nog voor uw potje met noten of chips op tafel staat, er al met zijn vingers in. Op zich kan ik daar mee leven. Samen eten is ook samen delen. Ik durf mijn vork wel eens in het bord van een disgenoot plaatsen en achteraf pas vragen of ik mag proeven.
Maar een oud-collega maakte het geweldig bont. We werkten samen op een bureau en terwijl ik een koffiedrinker ben, hield hij het bij een kopje thee. “Ik drink geen koffie”, vertelde hij ooit. Maar als er iemand met speculaas trakteerde, lapte hij het telkens om met zijn koek in mijn koffie te soppen. “Héla, gij lust toch geen koffie”, riep ik. “Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik drink geen koffie. Soppen is niet drinken”. Altijd had hij een antwoord klaar.
Hij was trouwens enorm inventief. Een professionele koffiesopper als het ware. Dan kwam hij met zijn armen op de rug naar me toe gestapt, met zogezegd een vraag waardoor ik op mijn computerscherm moest kijken en nog voor ik er erg in had, dompelde hij zijn speculaas in mijn koffiekop. Zijn vrouw vertelde me eens dat ze thuis altijd een schaaltje van filterkoffie op hun tas legden, om zijn soppen te vermijden. Het is immers verre van aangenaam drinken, met die klonters speculaas in je kop koffie.
Het zou nog een idee voor een hippe koffiezaak zijn. “Geen koffiedrinker? Maar wel een liefhebber van gesopte speculaas? Hier staat altijd een kopje sopkoffie klaar.” Ik ken alvast iemand die interesse heeft.