Tuimelientje - Hoofdstuk 10
Hfst 10: Kom maar binnen
Na zeker twintig keer voorbij zijn kamer te zijn gepasseerd, stond Lientje toch op het punt om op de deur van Benny’s kamer te kloppen. Net toen kwam zuster Monique de hoek om gestapt. “Wat ga je doen Lientje?”, vroeg ze vriendelijk. Lientje keek er een beetje van op. Zuster Monique was inderdaad vriendelijk. Misschien had ze die eerste keer op hun kamer gewoon een slechte dag. Dat kan. Ze had zelf ook al eens een slechte dag.
“Benny heeft nog een paar keer naar jullie gevraagd. Hij heeft genoten van jullie bezoekje. Hij praat over niets anders dan over een bezoek aan het museum. Maar ik heb geen idee wanneer hij dat gaat doen, want hij moet nog een tijdje in het ziekenhuis blijven. Was je trouwens van plan om binnen te gaan bij Benny?” “Euh, nee, ik euh.. was eigenlijk, euh...” Er kwam geen eind aan haar gestamel. “Klop maar gerust aan hoor. Hij geeft je wel zo een speciale bril. Ik kwam er gisteren bijna mee binnen op de volgende kamer”, lachte ze terwijl ze verder ging. “Dag Lientje”, riep ze nog.
Ze twijfelde. Zou ze kloppen of niet? Net terwijl ze haar wijsvinger in de klopstand plaatse, klopte er plots iemand op de andere kant van de deur. Ze schrok zich rot. “Is daar iemand?” Het was duidelijk de stem van Benny. “Euh, ja, het is Tui.. euh Lientje.” “Wacht Lientje, ik verdwijn terug achter het gordijn. Dan kan jij binnenkomen.”
Ze wachtte drie tellen, net zolang het duurde om ‘Tui-me-lientje’ uit te spreken en ze klopte voor alle zekerheid opnieuw op de deur. “Oké, kom maar binnen Lientje.” Ze rolde met haar rolstoel opnieuw de donkere kamer binnen. Eerst in de wachtruimte. Ze trok de deur achter haar dicht en daarna ging het gordijn open. “Wacht, ik geef je meteen de bril, zodat je ziet wat je zegt”, lachte Benny.
Lientje was benieuwd hoe Benny er in kleur zou uitzien. In de kamer van Benny was het alsof je naar een oude zwart wit film op tv keek. Of een documentaire over de tweede wereldoorlog. Toen ze klein was dacht ze dat de wereld vroeger niet uit kleuren bestond. Alsof die pas later uitgevonden waren. Papa moest ermee lachen, toen ze het vertelde. “Fantasie heb je genoeg”, zei hij. “Je moet later maar een boek schrijven.”
Even dacht ze eraan om het ook aan Benny te vertellen. Maar misschien moest ze daar nog even mee wachten. “Je bent zo stil, waar denk je aan?”, vroeg hij. “Euh, over kleuren eigenlijk”, zei Lientje.
“Oké, dat begrijp ik als je in deze kamer bent”, zei Benny. “Het ziet er wellicht een beetje uit alsof je in een zwart-wit film bent zeker? Al weet ik zelf niet goed wat ik me daarbij moet voorstellen. Maar dat vertellen veel mensen toch, als ze hier binnenkomen en ze die bril opzetten. Ik heb al eens naar een zwart-wit film geluisterd. Misschien weet ik dan wat ze bedoelen, dacht ik bij mezelf.”
Het was best een goede grap. Ze moesten er allebei mee lachen. “Weet je”, zei Lientje, "toen ik klein was dacht ik dat de wereld vroeger niet uit kleuren bestond, omdat papa dikwijls naar oude zwart-wit films keek op tv.”
Er verscheen een glimlach op het gezicht van Benny. “Dat is op zich wel goed gevonden”, zei hij. “Dat moet je onthouden. Misschien kan je het nog ooit gebruiken voor een boek.” Ze zei maar niet dat haar papa hetzelfde had geantwoord. “Maar zeg Lientje”, zei Benny. “Ik heb eigenlijk zitten denken. Misschien is die nieuwe naam toch wel leuk. Hebben jullie er nog over nagedacht?”
“Euh, eigenlijk niet nee. We dachten dat je niet zo gelukkig was met het idee.” “Nee, dat is het niet”, zei hij. “Ik was totaal verrast. Zoiets komen ze je ook niet elke dag vertellen.”
“Dat besefte ik achteraf ook”, antwoordde Lientje. “We hebben ons wellicht laten meeslepen door ons enthousiasme. Papa had me allerlei zaken over voornamen verteld. Over Romeinen, Chinezen en wat weet ik allemaal. En onze Kapitein Kraak weet helemaal niet van ophouden.”
“Op zich wel schitterend. Een maf idee, maar daarom niet minder geslaagd. En het bezoek aan het museum. Denk je dat het gaat lukken? Ik zie het al helemaal voor me.” Daarna wachtte hij even. Toen snapte Lientje het pas en lachte ze voorzichtig.
“Zeg Lientje, je mag gerust lachen als ik zo’n mop vertel. Op de duur zie je ze trouwens wel aankomen”, grijnsde hij. "Is er nog nieuws over het bezoek aan het museum?" “Euh, eerlijk gezegd niet”, zei Lientje. “Of ik bedoel, ik weet het nog niet. Ik moet het er nog met papa over hebben. Maar hij zal wel een oplossing vinden denk ik.”
Lientje besefte toen nog niet hoezeer dat klopte. Want op de achtergrond, buiten het ziekenhuis, of toch buiten hun kamers, gingen er allerlei radertjes aan het werk. Zoals een fietsketting. Je geeft een duw op de trappers en je fietst vooruit. Maar eigenlijk doen de schakels van de ketting al het verborgen werk. Anders ga je niet vooruit. Benny had tegen zuster Monique iets gezegd over een bezoek aan een museum. Zuster Monique zei er iets van tegen de papa van Benny, al wist ze niet helemaal wat de bedoeling was. En zijn papa was op de papa van Lientje gebotst in de cafetaria van het ziekenhuis. Blijkbaar kenden ze elkaar. Ze hadden nog ooit samen in hetzelfde jaar op school gezeten.
Lientje bleef nog een uurtje op de kamer van Benny. Ze vond het er best gezellig. Ze voelde zich allesbehalve zoals een wesp bij een barbecue. Meer een welgekomen gast. Benny had haar op de tast nog een glas limonade uitgeschonken. Zonder te morsen, waar ze zelf zelden in slaagde.
Lientje schrok ook niet bij deze vraag van Benny. “Zeg Lientje, vergeef me als hiermee wat ver ga. Maar ik heb je nog nooit de naam van je ziekte horen zeggen. Kan je zeggen waarom je dat niet doet? Je spreekt altijd over dat bolletje in je hoofd. Waardoor je hoofdpijn hebt en tuimelt. Maar dat bolletje heeft toch ook een naam, niet?”
“Euh ja, ik weet het eigenlijk niet”, antwoordde ze. “Natuurlijk heeft dat bolletje een naam. Een algemene naam. Het is kanker. Een tumor. Maar euh… een bolletje klinkt toch beter, niet? Ik besef dat ook. Dat ik die naam nooit uitspreek. Maar het is toch niet omdat je die echte naam niet zegt, dat het minder erg wordt. Ik ontken de werkelijkheid niet. Misschien Benny, en nu maak ik misschien een raar sprongetje, had ons plan om de kinderen een nieuwe naam te geven, daar ook mee te maken. Dat we niet langer de zieke kinderen zijn. Maar even iemand anders. Dokter Luc zei het ook ongeveer in die woorden.”
Verder babbelden ze honderduit over school, muziek en kunst. Benny bleek er heel wat van te kennen. “Het is mijn grote droom”, zei hij. "Eerst de wereld door mijn eigen ogen zien. En dan de wereld zien zoals anderen die waarnemen. Dat is toch kunst, niet?”
Lientje kon het alleen maar bevestigen. Al had ze er zelf nooit zo over nagedacht. Nu begreep ze waarom hij zo graag naar het museum wilde. Hij wilde zich al voorbereiden, op die ultieme droom van hem. De kunstwerken zien was nog niet mogelijk, maar door ze te voelen, kwam hij toch al een beetje in de richting.
Naar hoofdstuk 11