Nadat het oude systeem van de partijdemocratie op bloederige wijze op zijn grenzen was gestoten, besloot de Europese Unie in 2020 om de soevereiniteit van haar deelstaten op te heffen en de verkiezingen af te schaffen. Emoties hadden het democratisch proces verziekt en moesten uit de politieke besluitvorming worden gebannen. Er werd een technocratisch regime geïnstalleerd. De Europese maatschappij zou voortaan door specialisten uit alle takken van de wetenschap worden geleid. Efficiëntie en langetermijndenken stonden voorop.
De snelheid waarmee radicale beslissingen werden doorgedrukt riep aanvankelijk veel verzet op. Maar schreeuwerige amokmakers werden gauw gevangengezet en toen de positieve effecten van het beleid duidelijk werden, volgde de aanvaarding. Enthousiasme zelfs.
Eén van de meest ingrijpende veranderingen was de ruimtelijke ordening. Vlaanderen werd een eerste testcase. Het was een regio die helemaal verkeerd was gebouwd en die drastisch hertekend moest worden.
Het was de bedoeling om de bevolking te concentreren in een agglomeratie tussen de oude steden Brussel en Antwerpen. Dit werd in latere decennia een deel van wat we nu kennen als CEA (Centraal-Europese Agglomeratie). Het gebied ten westen van de Schelde werd ontvolkt. Er werden een aantal grote landbouwbedrijven gevestigd en enorme bossen aangeplant. Natuurlijk wilde de bevolking zich hier niet zomaar naar schikken. Maar terwijl de agglomeratie door toedoen van de economische veranderingen begon te floreren werd de energietoevoer naar het gebied stopgezet en het internet afgesloten. Er werden grote appartementsblokken neergepoot aan de rand van de agglomeratie. De comfortabele flats werden gratis aangeboden aan de inwoners die het gebied wilden verlaten. Dorpen en steden werden met de grond gelijk gemaakt om plaats te maken voor wouden. Historische gebouwen in steden als Ieper, Kortrijk en Brugge werden afgebroken, vervoerd en steen voor steen weer opgebouwd in een museumpark zo'n honderd kilometer verder.
Na een vijftal jaar was het ontvolkingsproject quasi voltooid. Er bleven nog wel een aantal kleine gemeenschappen achter, maar die werden met rust gelaten. Ze waren met zo weinig dat ze niet in de weg zaten en waarschijnlijk zouden ze uiteindelijk wel bijdraaien.
De 'plantrekkers', zoals ze werden genoemd, weigerden mee te stappen in het nieuwe verhaal, pasten zich aan het leven in de bossen aan en legden de weg van de geschiedenis in omgekeerde richting af. Gedurende de daaropvolgende decennia ging hun aantal verder achteruit en raakten ze volledig geïsoleerd. Niemand wist nog met hoeveel ze waren of hoe ze leefden. Wel deden allerlei geruchten de ronde over geweld, incest en vreemde rituelen. De plantrekkers werden beschouwd als wildemannen, waar je best niet mee in aanraking kwam.
Maar ik zou ze wel gaan ontmoeten. De Raad voor Infrastructuurwerken had beslist dat een stuk van de Leie verbreed moest worden om grotere vrachtschepen door te kunnen laten. Een kleine groep plantrekkers die in een schamel dorp langs de rivier woonde stond dit in de weg. De landmeters en ingenieurs konden niet met hen communiceren. De wilden spraken nog het West-Vlaamse dialect dat honderd jaar geleden uitgestorven was. Als specialist Oude Dialecten, werd ik opgeroepen om als tolk dienst te doen.
Ik was tegelijk opgewonden en bevreesd over deze missie. Ik had het West-Vlaamse dialect bestudeerd als een dode taal. Ik las teksten, beluisterde audio-fragmenten en bekeek videobeelden. Ik kende de grammatica en de woordenschat van elke lokale variant. Maar de taal spreken deed ik enkel als een ludiek spel tijdens feestjes met mijn collega's van de faculteit. Maar meer nog dan voor mijn eigen mogelijk falen, was ik bang voor de plantrekkers zelf, de halve wilden die ik zou gaan ontmoeten. Ik kon me geen voorstelling maken van wat me te wachten stond. Ik besloot mijn audio-recorder mee te nemen. Als ik opnames kon maken van het West-Vlaams dat heden ten dage gesproken werd zou dat van onschatbare wetenschappelijke waarde kunnen zijn.
Het verwonderde me dat we deze opdracht met zijn tweeën zouden gaan doen. Ik had een groot team verwacht, met enkele soldaten om ons te beschermen in geval van problemen. Maar in het kleine voertuig met rupsbanden dat ons ter plaatse zou brengen was enkel plaats voor de ingenieur en mij. De ingenieur, een mager mannetje in grijs uniform, probeerde me gerust te stellen.
'Ik begrijp dat het de eerste keer is dat je plantrekkers zal ontmoeten. Je hoeft niet bang te zijn. Ze zijn een beetje vreemd, maar ongevaarlijk. Ik heb dit ding mee voor als het toch zou mislopen.'
Hij schoof zijn jasje een beetje opzij en toonde het stroomstootwapen in de holster die hij op zijn borst droeg. Hij voerde de coördinaten in en het voertuig vertrok.
Na een rit van anderhalf uur door het woud bereikten we onze bestemming. Het voertuig stopte bij een klein kerkhof aan de rand van de rivier. We stapten uit. Het was drukkend warm. Voor één van de houten kruisen zat een sjofel geklede, oude vrouw in zichzelf te praten. We waren haar al tot op een tiental meter genaderd toen ze ons opmerkte. Haar gezicht was bruin en gerimpeld. Van onder haar blauwe muts bleef ze ons een paar tellen verschrikt aanstaren. Toen greep ze haar krukken en sleepte ze haar kwabbige lichaam in de richting van de houten hutjes even verderop, terwijl ze dierlijke kreten uitstootte. Met rustige tred volgden we haar. Vanop een afstand zagen we hoe ze zich bij een groepje even armoedig uitgedoste figuren voegde die onder een groot zeil tussen de bomen de schaduw hadden opgezocht. Zwaaiend met haar krukken deed ze verslag over wat ze net had gezien. Een drietal stond op en kwam onze richting uit. De ingenieur tastte onder zijn jasje. Zijn gezicht verbleekte.
'Shit. Ik ben dat wapen ergens kwijtgespeeld. Als dit maar goed afloopt.'
De drie kerels kwamen vlak voor ons staan. Wijdbeens en dreigend kijkend. De middelste, een wanstaltige vent met een hazenlip, nam het woord. Ik duwde de record-knop van mijn audio-recorder in.
'Wuk kom junder ier doen?'
Nu was het aan mij. Wie had ooit kunnen denken dat ik mijn studie nog zou moeten aanwenden om mijn lijf te redden.
'We wiln gèrn eki klapn. Tis belangrik. Wien ister ier de boas?'
Ze grinnikten om mijn accent, maar hadden me blijkbaar wel begrepen.
'Kom moa mee. De keuning goa blidde zin dattie ki vrimd volk over de vloer krigt.'
Ze namen ons bij de kraag en duwden ons in de richting van het zeil waaronder de rest van het volkje verzameld stond.
Onder de luifel stond een kar. Daarop zaten een man met een hoge zwarte hoed en een dikke vrouw met kleurige linten om het hoofd. Aan hun voeten zat een mismaakt kind ons schichtig aan te kijken. Was dit het koningskoppel?
'Deze menjèren wiln eki me joen klapn.', snuifde de hazenlip.
Ik deed mijn uiterste best om de situatie uit de doeken te doen. Dat ze ongestoord konden verder leven zoals ze nu deden als ze bereid waren zich een kilometer verderop te vestigen. En dat ze er ook voor konden kiezen om naar de agglomeratie te verhuizen. Ze zouden gratis flats krijgen en er was een integratieprogramma voor mensen zoals zij. Maar mijn woorden leken niet in goede aarde te vallen. De buishoed wenkte de hazenlip en fluisterde hem iets in het oor.
Voor we het goed en wel beseften werden we omsingeld door een bende grommende mannen met roestige rieken. Even verstijfde ik, maar toen kreeg ik het meest briljante idee van mijn leven. Ik drukte op de afspeelknop van mijn audio-recorder. Mijn lievelingsnummer schalde door de bossen: Blanche en zijn peird. Het was een voltreffer. Blijkbaar was dit lied voor deze mensen nog steeds een evergreen. Ze begonnen te lachen en te dansen. Het ijs was gebroken. Het werd een fantastisch feest. De plantrekkers konden niet genoeg krijgen van mijn verzameling West-Vlaamse klassiekers.
7-12/11/'16