tijl

Gebruikersnaam tijl

Teksten

De ninja mag mee

Donderdagnacht De bondscoach neuriet een triomfantelijke melodie terwijl hij in zijn tricolore cabriolet over de donkere snelweg rijdt. Vannacht hebben de hoge heren van de voetbalbond zijn contract met twee jaar verlengd tijdens een copieuze maaltijd in het duurste restaurant van het land. Het is een onverwacht teken van vertrouwen en geeft hem de ruggensteun die hij nodig zal hebben wanneer hij over een paar dagen zijn selectie voor het levensbelangrijke toernooi in Rusland zal bekend maken. Hij zweet een beetje en er komt een ongemakkelijk gevoel op in zijn buik. Die Coupe Brésilienne als afsluiter van het diner was een overmoedige keuze. Terwijl de zoetigheid pruttelend begint te gisten in zijn maag, komen ook in zijn hoofd de zorgen bovendrijven. Hij mag dan wel blij zijn met zijn nieuwe contract. Door een groot en luidruchtig gedeelte van de publieke opinie zal het nieuws minder enthousiast onthaald worden. Als Spanjaard is hij nooit populair geweest bij de supporters van de Rode Duivels. De Belgen zijn van nature achterdochtig tegenover elkaar, maar meer nog tegenover buitenlanders. Van zijn vrouw mag hij de commentaren op sociale media niet lezen, maar hij doet het toch. Elke trainer doet dat, gelooft hij. Het is één aspect van het martelaarschap dat bij de job hoort. Het is je plicht de vlaag op te vangen. Je offert je persoonlijke rust op voor de glorie van je club. Of je land. Of, zoals in zijn geval, een ander land dat wil betalen. Daar zullen morgen weer honderden giftige reacties op alluderen: op dat betalen. Dat het toch ongehoord is, één miljoen. Voor een Spaanse toerist die er niets van bakt. Dat de man in de straat het voor een honderdste van dat bedrag twee keer zo goed zou doen. De bondscoach huivert al bij de gedachte aan de verwensingen die hij een paar dagen later ongetwijfeld over zich heen zal krijgen wanneer hij de selectie bekendmaakt. Dan zal hij de man in de straat pas echt op de lange tenen trappen. Hij heeft immers beslist dat de ninja niet meegaat. De ninja is de populairste speler onder de fans. Het is geen slechte voetballer, maar de bondscoach kan hem niet luchten en daar heeft hij goede redenen voor. De ninja komt steevast te laat aan op training, werd al verschillende keren betrapt toen hij in een verborgen hoek van het stadium stiekem stond te roken en heeft de vervelende gewoonte om elke zin die hij uitspreekt met een knallende wind te besluiten. Een gestampte boer. Daar houdt de bondscoach niet van en daarom gaat hij niet mee naar Rusland. De fans zullen woest zijn en hij zou veel krediet winnen door hem wel mee te nemen, maar zijn besluit staat vast. De bondscoach wil geen flatulentie in het team.   Een slokje water en de koele wind over zijn kale schedel verdrijven de misselijkheid. Op de radio begint een nummer van The Clash dat herinneringen oproept aan zijn tijd in Engeland. De bondscoach draait het volume luider. Go straight to hell, boy lipt hij dromerig mee tijdens het refrein. De muziek brengt hem in een meditatieve toestand waaruit hij bruusk wordt weggerukt door het naderende geluid van sirenes. Een combi scheert langs zijn linkerflank. Aan de andere kant wordt hij bijna geramd door een slingerende bestelwagen. Er klinkt een schot. De kogel zoeft net voor zijn neus en boort zich door het raam van de bestelwagen. De coach gaat vol in de remmen. Tientallen dolle politiewagens razen met gierende banden langs weerszijden van zijn gedeukte sportwagen voorbij en rijden zich even verder tegen elkaar te pletter. De bondscoach haalt adem. Hij is ongedeerd. 'There ain't no asylum here. King Solomon, he never lived around here. Go straight to hell boy.' klinkt het net voor hij de contactsleutel omdraait en verbouwereerd uit de wagen stapt.De agent die op hem afkomt trekt grote ogen wanneer hij ziet wie hij voor zich heeft. In Jommekesspaans verontschuldigt hij zich voor de situatie waarin de trainer van de nationale voetbalploeg is terechtgekomen en hij gaat verder in het Vlaams. 'Stel je voor: Frank had je bijna neergeknald. Het scheelde geen haar, maar hij heeft niets geraakt. Dat was ook niet de bedoeling, zegt hij. Het ging per ongeluk. De kogel is zoek. Verdwaald als het ware.' De man is helemaal van de kaart, net als zijn collega's die over de breedte van de rijbaan verspreid staan. Enkele van hen halen een groepje mensen uit de bestelwagen. Het zijn vluchtelingen uit het Midden-Oosten. Plots ontstaat er commotie. Er wordt geroepen en gevochten. Een gepijnigde oerkreet maakt iedereen stil. De bondscoach kijkt naar de bestelwagen en ziet een jonge vrouw met een bloedend kind in de armen. Ze schreeuwt haar onmacht uit. Een agent neemt het kind af. Een andere houdt de huilende vrouw op afstand. De vluchtelingen worden geboeid naar een bestelwagen van de politie overgebracht. In trance gaat de bondscoach dichterbij. De wild om zich heen slaande moeder wordt als laatste in de combi geduwd. Hij ziet nog hoe ze beide armen uitstrekt en hem smekend aankijkt voor de deur met een brutale klap wordt dichtgegooid en de wagen met loeiende sirenes vertrekt. De agent die het kind in de armen houdt, weet zich geen raad meer. Hij geeft het kleine, slappe lijfje door aan de bondscoach. 'Hou jij dit even vast? Ik kan maar beter een ambulance oproepen. Miserie, miserie.' Het is een meisje. Haar kleedje is besmeurd met bloed. De helft van haar gezicht is aan flarden geschoten. Ze maakt geen geluid. Ze ademt niet. De bondscoach omhelst het dode lichaam, drukt het met al zijn kracht tegen zijn borst en laat zich op de knieën vallen. Hij laat zijn tranen de vrije loop, wil schreeuwen, maar er komt geen geluid. Wanneer de ambulance het lijkje komt ophalen is de bondscoach een andere man geworden. Zijn plannen zijn gewijzigd. Zijn missie is bijgesteld.     Maandagmiddag De persconferentie begint met het geruststellen van de journalisten: de ninja gaat mee. Een zucht van opluchting gaat door de kamer. Maar wanneer de bondscoach de andere tweeëntwintig namen opsomt reageert de zaal onthutst. Het zijn een voor een namen die ze nog nooit gehoord hebben. 'Wie? Waar speelt die?' Er ontstaat onrust in de zaal. De journalisten begrijpen er geen snars van, maar dan legt de bondscoach het uit: 'Dit zijn niet de namen van professionele voetballers, maar van mannen die hun land ontvlucht zijn en in het asielcentrum bang wachten op nieuws. Geen van deze spelers heeft op dit moment de Belgische nationaliteit, maar de minister heeft me beloofd dit zo snel mogelijk in orde te brengen, zodat ze samen met jullie geliefde ninja de eer van ons land kunnen verdedigen op het wereldkampioenschap. Ik weet het. Er zullen jongens teleurgesteld zijn. Ik kon kiezen uit honderden fitte gasten die hopen op een kans. De volgende keer neem ik tweeëntwintig andere jongens mee. De ninja zal er dan uiteraard ook weer bij zijn. Die kan ik niet laten vallen. Dames en heren van de pers: ik dank u.' Met een korte knik neemt de bondscoach afscheid. Zonder omkijken verlaat hij de perszaal. De stortvloed aan vragen klinkt als een ver en onbelangrijk geruis.   24-27/05/'18    

tijl
0 0

De koning van de plantrekkers

Nadat het oude systeem van de partijdemocratie op bloederige wijze op zijn grenzen was gestoten, besloot de Europese Unie in 2020 om de soevereiniteit van haar deelstaten op te heffen en de verkiezingen af te schaffen. Emoties hadden het democratisch proces verziekt en moesten uit de politieke besluitvorming worden gebannen. Er werd een technocratisch regime geïnstalleerd. De Europese maatschappij zou voortaan door specialisten uit alle takken van de wetenschap worden geleid. Efficiëntie en langetermijndenken stonden voorop. De snelheid waarmee radicale beslissingen werden doorgedrukt riep aanvankelijk veel verzet op. Maar schreeuwerige amokmakers werden gauw gevangengezet en toen de positieve effecten van het beleid duidelijk werden, volgde de aanvaarding. Enthousiasme zelfs. Eén van de meest ingrijpende veranderingen was de ruimtelijke ordening. Vlaanderen werd een eerste testcase. Het was een regio die helemaal verkeerd was gebouwd en die drastisch hertekend moest worden. Het was de bedoeling om de bevolking te concentreren in een agglomeratie tussen de oude steden Brussel en Antwerpen. Dit werd in latere decennia een deel van wat we nu kennen als CEA (Centraal-Europese Agglomeratie). Het gebied ten westen van de Schelde werd ontvolkt. Er werden een aantal grote landbouwbedrijven gevestigd en enorme bossen aangeplant. Natuurlijk wilde de bevolking zich hier niet zomaar naar schikken. Maar terwijl de agglomeratie door toedoen van de economische veranderingen begon te floreren werd de energietoevoer naar het gebied stopgezet en het internet afgesloten. Er werden grote appartementsblokken neergepoot aan de rand van de agglomeratie. De comfortabele flats werden gratis aangeboden aan de inwoners die het gebied wilden verlaten. Dorpen en steden werden met de grond gelijk gemaakt om plaats te maken voor wouden. Historische gebouwen in steden als Ieper, Kortrijk en Brugge werden afgebroken, vervoerd en steen voor steen weer opgebouwd in een museumpark zo'n honderd kilometer verder. Na een vijftal jaar was het ontvolkingsproject quasi voltooid. Er bleven nog wel een aantal kleine gemeenschappen achter, maar die werden met rust gelaten. Ze waren met zo weinig dat ze niet in de weg zaten en waarschijnlijk zouden ze uiteindelijk wel bijdraaien. De 'plantrekkers', zoals ze werden genoemd, weigerden mee te stappen in het nieuwe verhaal, pasten zich aan het leven in de bossen aan en legden de weg van de geschiedenis in omgekeerde richting af. Gedurende de daaropvolgende decennia ging hun aantal verder achteruit en raakten ze volledig geïsoleerd. Niemand wist nog met hoeveel ze waren of hoe ze leefden. Wel deden allerlei geruchten de ronde over geweld, incest en vreemde rituelen. De plantrekkers werden beschouwd als wildemannen, waar je best niet mee in aanraking kwam.   Maar ik zou ze wel gaan ontmoeten. De Raad voor Infrastructuurwerken had beslist dat een stuk van de Leie verbreed moest worden om grotere vrachtschepen door te kunnen laten. Een kleine groep plantrekkers die in een schamel dorp langs de rivier woonde stond dit in de weg. De landmeters en ingenieurs konden niet met hen communiceren. De wilden spraken nog het West-Vlaamse dialect dat honderd jaar geleden uitgestorven was. Als specialist Oude Dialecten, werd ik opgeroepen om als tolk dienst te doen.   Ik was tegelijk opgewonden en bevreesd over deze missie. Ik had het West-Vlaamse dialect bestudeerd als een dode taal. Ik las teksten, beluisterde audio-fragmenten en bekeek videobeelden. Ik kende de grammatica en de woordenschat van elke lokale variant. Maar de taal spreken deed ik enkel als een ludiek spel tijdens feestjes met mijn collega's van de faculteit. Maar meer nog dan voor mijn eigen mogelijk falen, was ik bang voor de plantrekkers zelf, de halve wilden die ik zou gaan ontmoeten. Ik kon me geen voorstelling maken van wat me te wachten stond. Ik besloot mijn audio-recorder mee te nemen. Als ik opnames kon maken van het West-Vlaams dat heden ten dage gesproken werd zou dat van onschatbare wetenschappelijke waarde kunnen zijn.   Het verwonderde me dat we deze opdracht met zijn tweeën zouden gaan doen. Ik had een groot team verwacht, met enkele soldaten om ons te beschermen in geval van problemen. Maar in het kleine voertuig met rupsbanden dat ons ter plaatse zou brengen was enkel plaats voor de ingenieur en mij. De ingenieur, een mager mannetje in grijs uniform, probeerde me gerust te stellen. 'Ik begrijp dat het de eerste keer is dat je plantrekkers zal ontmoeten. Je hoeft niet bang te zijn. Ze zijn een beetje vreemd, maar ongevaarlijk. Ik heb dit ding mee voor als het toch zou mislopen.' Hij schoof zijn jasje een beetje opzij en toonde het stroomstootwapen in de holster die hij op zijn borst droeg. Hij voerde de coördinaten in en het voertuig vertrok.   Na een rit van anderhalf uur door het woud bereikten we onze bestemming. Het voertuig stopte bij een klein kerkhof aan de rand van de rivier. We stapten uit. Het was drukkend warm. Voor één van de houten kruisen zat een sjofel geklede, oude vrouw in zichzelf te praten. We waren haar al tot op een tiental meter genaderd toen ze ons opmerkte. Haar gezicht was bruin en gerimpeld. Van onder haar blauwe muts bleef ze ons een paar tellen verschrikt aanstaren. Toen greep ze haar krukken en sleepte ze haar kwabbige lichaam in de richting van de houten hutjes even verderop, terwijl ze dierlijke kreten uitstootte. Met rustige tred volgden we haar. Vanop een afstand zagen we hoe ze zich bij een groepje even armoedig uitgedoste figuren voegde die onder een groot zeil tussen de bomen de schaduw hadden opgezocht. Zwaaiend met haar krukken deed ze verslag over wat ze net had gezien. Een drietal stond op en kwam onze richting uit. De ingenieur tastte onder zijn jasje. Zijn gezicht verbleekte. 'Shit. Ik ben dat wapen ergens kwijtgespeeld. Als dit maar goed afloopt.'   De drie kerels kwamen vlak voor ons staan. Wijdbeens en dreigend kijkend. De middelste, een wanstaltige vent met een hazenlip, nam het woord. Ik duwde de record-knop van mijn audio-recorder in. 'Wuk kom junder ier doen?' Nu was het aan mij. Wie had ooit kunnen denken dat ik mijn studie nog zou moeten aanwenden om mijn lijf te redden. 'We wiln gèrn eki klapn. Tis belangrik. Wien ister ier de boas?' Ze grinnikten om mijn accent, maar hadden me blijkbaar wel begrepen. 'Kom moa mee. De keuning goa blidde zin dattie ki vrimd volk over de vloer krigt.' Ze namen ons bij de kraag en duwden ons in de richting van het zeil waaronder de rest van het volkje verzameld stond.   Onder de luifel stond een kar. Daarop zaten een man met een hoge zwarte hoed en een dikke vrouw met kleurige linten om het hoofd. Aan hun voeten zat een mismaakt kind ons schichtig aan te kijken. Was dit het koningskoppel? 'Deze menjèren wiln eki me joen klapn.', snuifde de hazenlip. Ik deed mijn uiterste best om de situatie uit de doeken te doen. Dat ze ongestoord konden verder leven zoals ze nu deden als ze bereid waren zich een kilometer verderop te vestigen. En dat ze er ook voor konden kiezen om naar de agglomeratie te verhuizen. Ze zouden gratis flats krijgen en er was een integratieprogramma voor mensen zoals zij. Maar mijn woorden leken niet in goede aarde te vallen. De buishoed wenkte de hazenlip en fluisterde hem iets in het oor.   Voor we het goed en wel beseften werden we omsingeld door een bende grommende mannen met roestige rieken. Even verstijfde ik, maar toen kreeg ik het meest briljante idee van mijn leven. Ik drukte op de afspeelknop van mijn audio-recorder. Mijn lievelingsnummer schalde door de bossen: Blanche en zijn peird. Het was een voltreffer. Blijkbaar was dit lied voor deze mensen nog steeds een evergreen. Ze begonnen te lachen en te dansen. Het ijs was gebroken. Het werd een fantastisch feest. De plantrekkers konden niet genoeg krijgen van mijn verzameling West-Vlaamse klassiekers.   7-12/11/'16  

tijl
0 0

Theofanis en de dokters, een dialoog over het redden van drenkelingen

Vanop zijn vaste stek op de Akropolis overschouwt Theofanis de zee. In de verte ziet hij een groepje Afrikanen wild dansend met de golven worstelen. Hij maakt zich geen zorgen. Ze zijn ver genoeg. Die raken nooit levend aan land. Hij neemt zijn taak als behoeder van de kusten erg serieus. Té serieus, volgens zijn tegenstanders. Maar dat deert hem niet. Er zijn meer dan genoeg burgers die hem wel ten volle steunen. Overal waar hij komt duwt hij een vogelkast op wieltjes voor zich uit. Daar zitten een dertigtal duiven in. Als hij iets te melden heeft, schrijft hij het op een briefje, bindt dat om de poot van één van de duiven en stuurt die de wijde wereld in. Het zijn kleine briefjes. Er passen slechts honderdveertig tekens op. Maar voor Theofanis is dat genoeg. Zo kan hij zijn ei wel kwijt. Zijn volgelingen zijn dol op de korte boodschapjes. Plots ziet hij iets wat hem woest maakt. De artsen die geen grenzen kennen, een groepje idealisten dat hem al een tijdje op de zenuwen werkt, zijn de drenkelingen één voor één aan het opvissen. Ze nemen de sukkelaars aan boord, geven ze warme soep en droge kleren. Dit kan hij niet zomaar laten gebeuren. Hij neemt een briefje en begint te schrijven.   Socrates wandelt mijmerend door de smalle straatjes van Athene. Zoals steeds is hij met zichzelf aan het dialogeren over wat goed is en juist. De veters van zijn sandaal zijn losgekomen en hij hurkt om ze weer vast te maken. Een duif landt vlak voor hem. Zijn bek pikt zoekend tussen de straatstenen. Socrates tast in zijn zak naar een stuk brood. Terwijl hij zijn hand met de kruimels naar het dier uitsteekt, kijkt hij het diepzinnig aan. 'Vertel me, beste duif, ken je jezelf?' Het beest koert van ja. 'Echt? Weet je het zeker? Wat maakt een duif tot duif?' Nu staat de gevleugelde even met zijn bek vol kruimels. Plots ziet Socrates het briefje rond zijn pootje. 'Wat is dat, mijn vriend?' De wijsgeer kijkt zorgelijk als hij het briefje openvouwt: Grenzeloze Dokters: laat die gelukzoekers toch verzuipen. Zo komen er alleen maar meer. Het is misdadig wat jullie doen. 'Wie heeft je deze onzin omgebonden, duifje? Komt dit van Theofanis?' 'Roekoe.' 'Waar kan ik hem vinden? Zit hij weer op zijn uitkijkpost?' 'Roekoe. Roekoe.'   Op de achterkant van het briefje schrijft Socrates een korte vraag: Kan het een misdaad zijn iemands leven te redden? 'Zo, duifje, breng dit naar Theofanis. Dan kan hij alvast wat nadenken. Laat hem weten dat ik er aan kom.'   'Ha! Socrates, ouwe gek, ik dacht al dat je niet meer boven zou raken. Zou je niet beter thuis blijven, met die versleten knoken.' De fans die zich rond Theofanis verzameld hebben rollen over de grond van het lachen. Elkaar aanstotend, wijzend en gekke bekken trekkend naar de wijze. 'Zie hem puffen! De vroedvrouw van de wijsheid! Maak plaats! Laat hem zitten, voor zijn hart het begeeft!' 'Lach maar, jongens. Jullie grapjes zullen me niet van de wijs brengen. Ik ben erger gewoon. Heb je mijn briefje gekregen, Theofanis? Al een beetje kunnen nadenken?' Theofanis houdt zijn hand op om zijn aanhangers te bedaren, wat slechts gedeeltelijk lukt. Zijn kleine oogjes blinken. Een grijns verschijnt op zijn gezicht. 'Ik weet waar je op aanstuurt, ouwe. Je wil me horen zeggen dat ik die bruintjes dood wil. Dan kun je me als een moordenaar afschilderen. Maar zo eenvoudig is het niet. Ik zal het je eens uitleggen. Het is heel simpel. Dit is ons land. Aan de overkant van het water ligt het hunne. Hier hebben ze niets te zoeken. Er is geen plaats. We zitten vol.' Applaus. Gejuich. 'Goed zo, Theo! Jij zegt waar het op staat!'   Een groepje doorweekte dokters is er bij komen staan. Ze worden meteen belaagd door de opgehitste bende. 'Nestbevuilers!' 'Volksverraders!' 'Langharig gespuis!' Theofanis doet opnieuw een halfslachtige poging zijn acolieten te kalmeren. Een van de dokters duwt hem een dooie duif in de handen en neemt het woord. 'Mijn beste Theofanis. Tijdens onze reddingsactie op zee vonden we dit dier. Net als vele anderen werd hij het slachtoffer van het woeste water. Hij had een boodschap om zijn poot. Het briefje was nat, maar toch nog leesbaar. Toon en inhoud waren heel herkenbaar. Het komt vast van jou.' Hij leest het briefje voor: Grenzeloze Dokters: blijf daar weg. Jullie creëren een aanzuigeffect. Toekomstige doden zijn jullie schuld. 'We hadden je willen antwoorden via je geliefde medium, maar deze bode was in zijn levenloze toestand niet meer in staat om terug te vliegen.' Socrates zet een stap dichter bij de dokters. Hij duwt zijn gespreide vingers tegen elkaar. 'Wat hebben jullie in te brengen tegen de beschuldigingen van onze stoere kustwachter?' 'Dat het onze verdomde plicht is om mensen te redden. Als dokter én als mens. Als Theofanis of één van zijn volgelingen in het sop zou liggen te spartelen, zouden we hetzelfde doen.' 'Maar dat zal nooit gebeuren. We zouden wel gek zijn om naar de overkant te varen. En als we dat zouden doen, zou het zeker niet op zo'n gammel vlot zijn.' Geschater. Handengeklap. 'Go Theo, go! Jij bent de enige die klaar ziet!' Theofanis glundert. Hij slaat zijn handen samen in een overwinningsgebaar. 'Weet je dat zo zeker? Denk je dat Hellas voor eeuwig en altijd de meest welvarende plek op aarde zal zijn? Zo zeker is dat niet. Wie weet stort de boel hier ook ooit eens in en moeten wij halsoverkop ergens anders naartoe. Op zoek naar werk en perspectief. Op de vlucht voor honger en geweld.' 'Nu sla je helemaal door, ouwe. Kijk eens naar die prachtige tempels om je heen. Alsof dit ooit in puin zou liggen. Dit is het centrum van de wereld. Hier wonen de goden. Neen. Athene blijft voor eeuwig de beste plek op aarde. Atheners zijn voor altijd het beste volk ter wereld. Werkers. Mensen die vooruit willen. Het is mijn volk. Ik heb geen ander.' Terwijl hij deze laatste woorden uitspreekt wijst hij met opengesperde armen, naar de mensen rond hem. Gejubel. Vreugdekreten. 'Zo is dat, Theo! Goed gesproken!'   Eén van de dokters treedt naar voor. 'Net daarom, Theofanis. Een volk toont zijn grootsheid in de manier waarop het anderen helpt. Bovendien: waar komen onze kennis en onze rijkdom vandaan? Die zijn ons van overal ter wereld komen aanwaaien. Als elke Athener hier, zoals jij, de hele dag op zijn berg zou zitten, zich afsluitend van wat rond ons gebeurt, dwaze berichten in het rond sturend, was van dit grootse rijk nooit sprake geweest.' Ook rond de dokters hebben zich ondertussen heel wat medestanders verzameld die luid hun stemmen laten horen. Links en rechts wordt wat geduwd. Er ontstaan schermutselingen. Socrates beseft dat hier vandaag geen wijsheid geboren zal worden en kiest het hazenpad.   s' Avonds zit hij op een terras met zijn collega-filosofen. 'Ik heb altijd geloofd dat ik ieder mens tot inzicht kon brengen, als ik maar de juiste vragen stelde. Maar die Theofanis, godverdomme. Wat een eigenwijze stijfkop! En dan dat volkje achter hem, dat hem steeds maar aanmoedigt en elke dwaze uitspraak met applaus beantwoordt. Ik had hem natuurlijk nog kunnen vragen of het je eigen verdienste is waar je geboren wordt. Wat hij zelf zou doen, als er oorlog uitbrak en als hij zijn gezin niet meer te eten kon geven. Of het hem ooit gelukt was iets van zichzelf te herkennen in een ander mens. Er waren nog zoveel vragen die ik hem had kunnen stellen. Maar wat zou het baten. Op alles heeft hij een stompzinnig antwoord klaar, waarmee hij zich enkel maar populairder maakt bij de zijnen. Tegen die granieten domheid kan ik niet op. Niet meer. Het maakt me moedeloos.' Socrates wenkt de waard. 'Drinken jullie nog iets? Ik neem een gifbeker.'   22-23/03/'17  

tijl
0 0

Om de liefde Gods

'Wakker worden, priestertje.' Ze drukt een zoen op zijn lippen. Ze doet het zachtjes. Toch schrikt Ruben met een schok wakker. Wanneer hij zijn ogen opent valt het veelkleurige licht uit de glasramen als een regen van stenen binnen in zijn hoofd. Even vreest hij dat het laatste oordeel is aangebroken. Scherpe beelden van de voorbije nacht snijden door zijn netvlies. Het doet zijn hart schokken. Zijn hoofd bonkt. Er hangt een slechte smaak in zijn mond. Alsof hij net van de verboden appel heeft geproefd, wordt hij zich bewust van zijn naaktheid en bedekt snel met beide handen zijn geslacht. Hij gaat rechtop zitten. 'Gisteren was je niet zo verlegen', zegt Rebecca en ze schuift tegen hem aan. Zij is al aangekleed. 'Het ontbijt staat klaar. Daar op het altaar. Ik heb koffie gezet bij me thuis en ben ondertussen om croissants geweest bij de bakker. Die keek maar vreemd naar me, maar wees gerust: ik heb niets gelost over ons.' In de verte hoort Ruben vaag kerkklokken luiden. Dat is de plicht die roept. Vandaag moet hij de mis leiden in een naburig dorp. Hij kijkt om zich heen. Zijn kleren hangen over een van de armen van het grote kruisbeeld. Hij kan er niet bij. Naast hem staan een asbak en een lege wijnfles. Onder zijn blote kont ligt zijn volledige verzameling kazuifels ter grootte van een dubbel bed uitgespreid. Stilaan dringt het tot hem door wat er vannacht is gebeurd. Deze zonde kan hem zijn carrière kosten. Ondanks deze gedachte en de erbarmelijke staat van zijn lichaam, voelt hij zich verbazend opgewekt.   Het is nog geen jaar geleden dat hij samen met twee anderen tot priester werd gewijd. Hij was de enige twintiger. De andere twee waren late roepingen. Meteen kreeg hij vier parochies onder zijn hoede. Hij wist dat het niet makkelijk zou worden, maar de troosteloosheid die hem toeviel had hij niet verwacht. Hij pendelde tussen vier kerken. Al had hij net zo goed elke mis in dezelfde kerk kunnen opvoeren, want overal bestond zijn kudde uit hetzelfde groepje van een tiental hoogbejaarden. De oudjes slaagden er zelden in om de volledige viering wakker te blijven. Soms sloeg hij hele stukken over en liet zijn publiek dan met een luide slag op de gong wakker schrikken. Of hij begon plots luidkeels het Onze Vader te declameren. De geschrokken gezichten van zijn toehoorders waren zijn enige vermaak. Zijn toekomst zag er grijs en somber uit.   Tot hij op een dag tijdens een misviering achteraan in de kerk een knappe, jonge vrouw zag zitten. Haar aanwezigheid doorbrak de sleur en bracht iedereen van zijn stuk. Ruben raakte verschillende keren verstrikt in zijn teksten. Ook zijn misdienaars hadden haar opgemerkt en zaten opgewonden te giechelen achter zijn rug. Niemand viel in slaap. De kwezels zaten voortdurend achterom te kijken naar het wonderlijke schepsel dat zich plots onder hen bevond. Een week later, in een ander dorp zat ze er opnieuw. Deze keer kwam ze ter communie. Dat had ze de eerste keer nog gelaten. Van dichtbij was ze nog indrukwekkender. Even was er oogcontact. Wat er op dat moment gebeurde, was van een andere wereld. Ruben dacht niet dat hij ooit dichter bij een mirakel was geweest als toen. Elke zondag kwam ze terug, steeds zwijgzaam achterin de kerk. De hele week keek Ruben uit naar dat ene moment waarop hij haar de hostie gaf, zij die aannam en zacht 'amen' zei. De kudde raakte gewend aan haar aanwezigheid en herviel in zijn oude gewoontes, maar in Ruben was iets onherroepelijk veranderd. De gedachte haar te zien maakte allerlei onbekende emoties in hem los. Ze begon zijn dromen te beheersen. Hij had haar graag aangesproken, maar wist niet hoe hij dat moest aanpakken. Ze zou hem voor zijn. Na een viering zat hij in de sacristie zijn gevoelens te overdenken, toen plots op de deur werd geklopt.   Daar stond ze. Ze heette Rebecca, zei ze. 'Ik ben Ruben.' 'Wat een vreemde naam voor een priester.' 'Je mag me gerust Bonifaas noemen, of zo. Als je dat beter vindt.' Ze lachte geforceerd. 'Ik wou je vragen, eerwaarde Ruben, kan ik bij je biechten?' 'Het is de eerste keer dat iemand me dat vraagt. Het biechthokje wordt eigenlijk niet meer gebruikt. De poetsvrouw bergt er haar emmers en borstels in op. Maar ik wil hier wel naar je luisteren.' Aarzelend begon ze te vertellen. Maar ze voelde zich duidelijk op haar gemak bij hem en kwam snel los. Ruben merkte dat het haar opluchtte met iemand te kunnen praten. Ze worstelde al sinds haar puberteit met allerhande verslavingen, maar had sinds kort in het geloof een manier gevonden om die het hoofd te bieden. Dat ging echter niet vanzelf en in de lange week tussen twee zondagen werd ze soms gegrepen door haar oude demonen. Ruben beloofde dat hij er alles aan zou doen om haar te helpen op het rechte pad te blijven. Tijdens haar verhaal was het steeds meer gaan gloeien in zijn buik. Een verloren schaap had zich voor zijn voeten geworpen. En wat voor een. Zijn missie om de zondaars naar Christus te leiden streed met een nieuwe roeping in zijn lendenen.   In de weken die hierop volgden kwam ze steeds vaker bij hem langs. Ze biechtte haar zonden op en vroeg hem om raad. Hij citeerde bijbelverzen terwijl zijn blik haar lichaam aftastte. Ze leek het leuk te vinden. Haar mond werd ondeugender, haar ogen stouter. Zijn twijfel verdween: ze kwam niet voor Christus, maar voor hem. Hij begon zich vragen te stellen bij de oprechtheid van haar geloof. Een vrome kwezel zou ze nooit worden. Maar dat kon toch niet Gods bedoeling zijn. Ze was prachtig zoals ze was. Een bewijs van Zijn scheppingskracht. In bedekte termen en met steelse blikken vrijden ze elkaar op. Het spel dat ze speelden werd steeds gevaarlijker. In zijn gebeden vroeg Ruben nu eens om de kracht aan zijn verliefdheid te weerstaan, dan weer om de vervulling van al zijn erotische wensen. Zijn geloof bleef voorlopig staan, maar wankelde op zijn sokkel.   Toen had ze hem uitgenodigd voor een etentje bij haar thuis. Om hem te bedanken voor de steun. Hij had lang getwijfeld, maar uiteindelijk toch toegezegd. Ze woont in een rijhuisje vlak bij de kerk waar hij haar voor het eerst had gezien. Zelf woont hij in een ander dorp. Hij ging met de fiets. Nadat hij had aangebeld, leek het een eeuwigheid te duren voor de deur werd geopend. Op zijn rug voelde hij de priemende ogen die hem van achter de gordijntjes in de straat bespiedden. Het eten was heerlijk. Ze had zich uitgesloofd. De ene na de andere fles wijn kwam op tafel terwijl de gesprekken meanderden tussen wat zij had meegemaakt en wat hij zou willen beleven. 'Zin in een dessertje?', vroeg ze terwijl ze de borden afruimde. 'Ik weet niet of ik daar nog plaats voor heb', antwoordde Ruben en wreef over zijn buik. 'Ik heb het niet over chocoladetaart.' Rebecca keerde terug uit de keuken met een dikke joint tussen haar lippen. 'Dit zal wel niet op je maag liggen.' Ze stak het ding op. Een wellustige geur vulde de kleine eetkamer. 'Ik dacht dat je gestopt was.' 'Dit is een heilig kruid. Een poort naar Gods liefde. Probeer het maar eens.' Ruben hoorde maar half wat ze zei. Haar blauwe ogen en de alcohol in zijn bloed waren meer dan voldoende om hem te overtuigen.   Hij hoestte toen hij het eerste trekje nam, maar vanaf dan ging alles gemakkelijk. Zijn remmingen verdwenen. Zijn geest werd slap en zijn lichaam nam de controle over. Voor hij het wist was hij haar aan het kussen. Iets wat hij in gedachten al vaak had gedaan, maar het was nooit de bedoeling geweest dat het er echt van zou komen. Ze legde hem niets in de weg. Samen rookten ze de joint op. En dronken wijn. Nog een joint. En nog wat wijn. Hij werd een makke pop in haar handen, licht en lacherig.   Plots had Rebecca een idee. 'Heb je de sleutels van de kerk bij?' Van wat daarna gebeurd is komen voorlopig enkel brokstukken bovendrijven in het geheugen van Ruben. Hij kan zich nog voor de geest halen hoe ze op wankele benen het huis verlieten. Op straat brak een van haar hakken af. Hij nam haar op de rug. Zijn dronken lichaam kraakte. Ze was zwaarder dan hij had verwacht. Maar hij zou zich niet laten kennen. Drie keer kwam hij ten val, maar bereikte uiteindelijk toch de kerkpoort. In vage beelden ziet hij nog hoe ze naakt achter elkaar aan liepen door de kerk. Ze giechelden als pubers. Plots was ze verdwenen. Hij vond haar grinnikend onder het altaar, waar ze zich verstopt had. Hoe zijn priestergewaden op de grond beland zijn weet hij niet meer. Hij weet wel nog hoe hij op die zachte ondergrond ingewijd werd in zaken waarvan hij dacht dat ze niet voor hem weggelegd waren. Ze begeleidde hem naar een hoogtepunt dat Christus hem nog niet had kunnen schenken.   Met zijn houten kop slaagt hij er vanmorgen niet in om klaar te zien in zijn gevoelens. Wat hij wel weet is dat hij over tien minuten achter een altaar drie kilometer van hier hoort te staan. 'Het ontbijt kan wachten. De plicht roept', zegt hij opgejaagd. 'Ik breng je wel met de wagen. Welk gewaad moet je vandaag aan?' 'Geef me die witte maar. Het is wel geen hoogdag, maar voor mij voelt het toch zo.' Hij trekt het kleed aan over zijn blote huid en probeert er met het vlakke van zijn hand de kreukels uit te wrijven. Terwijl ze de auto voorrijdt, belt hij één van zijn misdienaars om te zeggen dat hij eraan komt. De jongen zal alles klaarzetten voor de viering. 'Mooie benen', zegt Rebecca plagerig, wanneer hij instapt.   Onderweg is hij druk bezig met het fatsoeneren van zijn kleed. Hij legt zijn haar goed in de spiegel en verorbert nog gauw een koffiekoek. Als hij opzij kijkt, ziet hij de dromerige blik in haar ogen. Gelukkig is het niet ver, want ze lijkt niet echt geconcentreerd achter het stuur te zitten. Op het plein voor de kerk staan meer auto's dan anders geparkeerd. Een groepje nieuwsgierigen aan de overkant van de straat ziet hoe ze bij het oprijden maar nipt een paaltje kan ontwijken.   Als Ruben de kerk binnenkomt, is hij verrast. Er zitten wel vijftig parochianen. De tamtam heeft zijn werk gedaan. De meeste gezichten herkent hij van op dorpsfeesten en de zeldzame keren dat hij op café is geweest. Hun ogen kijken streng. Fezelend stoten ze elkaar aan. Dit wordt een beproeving. Het is zijn grootste publiek ooit. Ze zijn hem niet gunstig gezind. Bovendien wordt zijn koppijn erger en zit hij met zijn gedachten meer bij de voorbije nacht.   In het begin van de mis probeert Ruben de schijn nog op te houden. Hij volgt de voorgeschreven teksten zo goed als hij kan. Hij ziet wel dat zijn publiek hier enkel zit om hem aan te gapen en op zijn bek te zien gaan. Om iets te hebben om over te roddelen. Ook Rebecca die achterin zit, wordt voortdurend aangestaard. Na een kwartiertje staat ze op en gaat naar buiten. Dit veroorzaakt nog meer gefluister en gemeen gelach. Even denkt Ruben er over om haar achterna te gaan. Maar hij doet het niet. Hij vertrouwt erop dat ze buiten op hem zal wachten. Hij gelooft in haar.   Terwijl hij de misteksten aan het prevelen is en het zielige zootje bekijkt dat zich voor hem heeft verzameld, komt hij tot een besluit. Wanneer het tijd is voor de preek kan hij zich niet meer inhouden. Met vurige tong spreekt hij zijn parochianen toe. 'Nog nooit waren jullie zo talrijk, beminde gelovigen. Ik vermoed echter dat het niet een plotse opstoot van religieuze gevoelens is die dit heeft veroorzaakt. Jullie hebben ongetwijfeld iets horen waaien over een misstap van jullie priester en willen de gevallene met eigen ogen komen bekijken.' Er wordt gekucht. Stoelen verschuiven. Hij heeft hun aandacht. 'Jullie hebben geluk. Ik zal jullie het sterk verhaal geven waar jullie voor gekomen zijn. Ik ben in het voorbije halfuur tot de vaststelling gekomen dat dit niet is wat ik wil. Ik wil niet tot mijn dood de mis opdragen. Steeds dezelfde teksten. Dezelfde halfdode toehoorders. De dwingende druk van mensen waar ik niets om geef. Ik ben deze nacht opnieuw geroepen. Een engel heeft me bezocht. Een engel van vlees en bloed. De schellen zijn van mijn ogen gevallen. Als ik jullie hier zo zie zitten. Dan weet ik het wel. Ik wil hier weg. Ik wil leven, godverdomme!' Hij keert zich naar een van de misdienaars en drukt hem de kelk met hosties in zijn handen. 'Milan zal de rest van de mis leiden. Ik ben elders nodig. Ik word geroepen.' Met grote passen stapt Ruben de kerk uit. Fier rechtop in zijn witte kazuifel. Hij kijkt niet meer om. De kudde blijft verstomd achter.   Wanneer hij buiten komt, slaat hij in paniek. Waar is Rebecca? Had ze de wagen niet daar geparkeerd? Hij raakt in paniek. Heeft hij zijn bruggen te vroeg opgeblazen?   Maar dan wordt er getoeterd. De auto staat een beetje verder onder een boom. Ze zwaait door het open raam naar hem. 'Kom gauw. Het wordt een prachtige dag. We hebben geen tijd te verliezen.'       27-30/05/'17    

tijl
0 0

Bill, de krokodil

Een vrijgevochten handtas. Zo noemt hij zichzelf. Dat is hij ook wel, maar hij is nog zo veel meer. Hij is een vechter. Een bijter. Een man die, nee, een dier dat recht op zijn doel afgaat en niet opgeeft voor hij dat bereikt heeft. Hij is een voorbeeld voor iedereen die vooruit wil in het leven. Hij klaagt niet. Hij blijft niet bij de pakken zitten. Hij grijpt zijn kans en gaat ervoor.   Weinigen onder jullie weten dat Bill geboren is in Australië. Hij kwam uit een ei gekropen in een krokodillenkwekerij. Het ei was waarschijnlijk geroofd uit een nest in het wild, maar niemand weet nog hoe dat precies zat. Toen hij vier werd, was hij klaar om gestroopt te worden. Maar het lot sprong hem te hulp. Een vreemde handtassenontwerper uit Europa had het plan opgevat levende krokodillen te verkopen als handtas. Bill werd niet alleen omwille van zijn mooie schubben, maar ook dankzij zijn stoere blik uitgekozen. De handtas was bedoeld voor carrièrevrouwen die hun zakenpartner wilden intimideren, maar werd net zo vaak gekocht door huisvrouwen die eens wat anders wilden. Bill kwam bij een dame uit de laatste categorie terecht. Hij was blij dat hij leefde, maar zijn vrijheid had hij nog niet terug.   Inderdaad. De twee handvaten met ingelegde edelstenen op zijn rug en de zilveren rits in zijn zij, zijn een blijvende herinnering aan zijn dagen in slavernij, toen hij onder de arm van een doktersvrouw uit Knokke van de ene vernissage naar het andere feestje werd meegesleurd. In vele damesbillen heeft hij zijn tanden gezet. Plagerig. Zonder verkeerde bedoelingen. Al hadden de dames dit vaak anders begrepen. Hij heeft zich zo een tijdje geamuseerd. Maar het begon te knagen. Hij wilde zelf bepalen wat hij deed en waar hij naartoe ging. Hij wilde vrij zijn. Hij deed wat geen handtas hem ooit had voorgedaan. Hij kwam in opstand tegen zijn eigenares. Velen hebben ondertussen geprobeerd zijn voorbeeld te volgen. Weinigen slagen. De repressie is hard. Bill ging tactisch te werk. Toen zijn bazin uitgeteld van de vele gin-tonics op haar bed lag had ze hem nog vast bij zijn rughengsels. Hij lag met zijn muil vlak bij haar hoofd. De verleiding was te groot. De drang naar vrijheid overmeesterde hem. Hij beet haar kop er af.   Chapeau, Bill. Daar was moed voor nodig.   Je bent een leider. Dat heb je al laten zien in de korte tijd dat je als onafhankelijk volksvertegenwoordiger een nieuwe wind door het parlement joeg. Je hebt het getoond in je activisme voor handtassenrechten. Met je televisiewerk en je muziek laat je iedereen van je mateloze talent meegenieten. Je bevlogenheid heeft een vonk ontstoken, die binnenkort een woeste vlammenzee van protest zal worden. Er is wat op til. Voor alle handtassen ter wereld breken betere tijden aan. Daar heb jij voor gezorgd. Nu je protestsong 'Save the handbags' de hitlijsten aanvoert, denken velen dat je al op je hoogtepunt bent. Ik geloof dat niet. Ik ben er zeker van dat je nog veel meer in je mars hebt. Misschien kom je wel op de proppen met hangmatten van madammenvel. Wie weet. Het is maar een ideetje.   Maar ernstig nu. Ik heb gehoord dat het je voor de wind gaat. Je gaat trouwen. Je wordt binnenkort vader. En (ik heb de goedkeuring van je management om dit te vertellen) de deal met Hollywood voor een verfilming van je leven is zo goed als rond. Driemaal proficiat.   Als plaatsvervangend voorzitter van de Liga voor de Bevrijding van alle Handtassen, is het me dan ook een groot genoegen, beste Bill, jou deze award voor meest inspirerende persoonlijkheid van het jaar te overhandigen. Kom hem maar halen. Hij is helemaal voor jou. Geef hem een daverend applaus, dames en heren: Bill, de krokodil.   24/06/'17    

tijl
21 1

Spektakel in de Hercules

De Hercules Fitness Club werd opgericht tijdens de fitness-rage van de jaren tachtig. Dat kun je makkelijk zien. Er hangen posters van Jane Fonda en andere iconen in spandex en beenverwarmers. Veel van de toestellen die er staan zijn al lang uit de mode en in geen enkele andere gym nog te vinden. Maar hier staan ze dus nog. Sommige worden zelfs nog gebruikt. Al zijn de meeste niet meer dan decorstukken. Je kan er de jaren tachtig ook nog ruiken. Meer dan drie decennia zweet heeft zich in de muren en de vloeren opgeslagen. Oudemensenzweet en puberdruppels. Zweet vol hormonen, vol hoop of vol schaamte. Nieuwe klanten die, aangetrokken door de lage prijs, een kijkje komen nemen in de Hercules, blijven nooit langer dan een halfuur. Ze zien al snel hun vergissing in. Dit is geen plek voor hen. Dit is een andere wereld. Hier komen geen normale mensen. Een groepje vaste klanten houdt de boel al jaren recht. Ze hebben er een alternatieve werkelijkheid gecreëerd, waarin ze zich thuis voelen. Ze komen allemaal verschillende keren per week. Sommigen zelfs elke dag. Al traint niet iedereen even hard.   Hugo, een veertiger, met dunne, witte benen en een bierbuikje doet al jaren drie keer per week de zelfde oefening. Al is oefening veel gezegd. Dit is zijn vaste routine. Hij doet zijn schoenen uit, buigt vijf keer door de knieën, zijn armen wijd gespreid. Dan gaat hij een uur lang op een fitball zitten wippen. Na het wippen gaat hij nog eens vijf keer door de knieën, maakt een buiging en gaat dan een praatje maken met Bertrand.   Bertrand is er al bij van in het prille begin. Toen was hij een enthousiaste halterheffer die ook wel eens meedeed met aerobic als er fris vrouwelijk schoon was. Maar hij kwam vooral om te praten. Hij kende iedereen en iedereen kende hem. Halfweg de jaren negentig is hij op het werk van een stelling gevallen. Zijn lichaam kreeg een duw, die het nooit meer te boven kwam. Hij komt nog steeds elke dag, gekleed in een te kleine jeansshort en een wit onderlijfje. Elk jaar heeft hij een nieuw paar blitse sportschoenen. Altijd het laatste nieuwe model. Niemand heeft hem ooit nog een toestel zien aanraken met een andere bedoeling dan er op te leunen.   Zijn lievelingen zijn de drie Betty's, ook oudgedienden. Eigenlijk heten ze Nancy, Brigitte en Monique. Geen mens die nog weet hoe en wanneer ze de drie Betty's geworden zijn, maar iedereen noemt hen zo. De drie vrouwen zijn zo verschillend in lichaamsbouw dat je ze, mochten ze hol zijn, als een baboesjka in elkaar zou kunnen schuiven. Brigitte is de dunste en de kleinste. Monique is groot en struis. Terwijl Nancy er mooi tussenin zit. Al dertig jaar trainen ze samen. Ze volgen de mode in fitness-land op een ruime afstand. Laatst kwam Nancy op de proppen met een damesbladartikel over Zumba. Maar bij meerderheid werd beslist dat de Betty's zich met zo'n moderne gril niet zouden bezighouden. Ze houden het bij de step-aerobicpasjes die ze al zo lang doen. Liefst met muziek uit de jaren tachtig. 'Physical' van Olivia Newton John is hun vaste afsluiter.   De droevigste figuur in de Hercules is Marnix. Hij is een man uit twee delen. Boven zijn middel is hij goddelijk gespierd. Zijn onderkant is een vormeloze massa. Marnix was zo bezeten van gewichtheffen, dat hij niet in de gaten had hoe zijn benen in deze lompe klomp veranderden. Volgens de dokters is het niet meer te herstellen. Spieren zijn uit zijn benen naar zijn bovenlichaam gemigreerd en zijn niet van plan nog terug te keren. Zijn indrukwekkende torso steunt op een zitzak van eigen vet. Hij komt dagelijks naar de gym en verplaatst zich op een houten karretje dat hij met zijn armen voortduwt.   De Tempel is de trots van de fitness club. Hij wordt zo genoemd omdat hij enkel daarover kan praten. Over hoe zijn lichaam zijn tempel is. Hij ziet het als zijn missie die tempel in ere te houden. Net als Marnix is hij bovenmatig gespierd, maar bij hem zitten alle spieren wel op de juiste plaats. Zijn huid is heel het jaar door gebruind. Zijn tanden stralend wit. Op zijn hoofd een weelde aan blonde krullen. Hij heeft alle clubrecords op zijn naam staan: 850 keer pompen, 120 kg trekken, 160kg stoten. Niemand van de club komt nog maar in de buurt van deze prestaties.   Vandaag is er plots een nieuweling opgedoken in de Hercules. Met zijn lange haren, zijn roze broek en gifgroene hesje, zijn tattoo van Popeye en zijn vreemde piepstemmetje, zou hij wel eens kunnen passen in de club. Bertrand voelt zich geroepen om de nieuwkomer aan de tand te voelen. 'Mooie muscles, kerel. Waar ga je normaal trainen?' 'Ik oefen thuis met cementzakken en strijkijzers. Ik heb al een paar fitness-centra geprobeerd, maar ik voelde me er niet thuis. Toen hoorde ik van deze club.' 'Welkom, vriend. We kunnen altijd vers bloed gebruiken.' 'Zijn dat de clubrecords?' Hij wijst de vergeelde lijst aan de muur aan. 'Ja. Die zullen niet snel veranderen. Allemaal bovenmenselijke prestaties van de Tempel. Een echt beest.' Er verschijnt een glimlach op het gezicht van de nieuwkomer. 'Ik denk dat ik jullie wel eens kan verrassen. Dat pompen kan ik zeker verdubbelen. Ik begin er meteen aan. Tel je mee?' Zonder tijd te verliezen gaat de krachtpatser op handen en voeten staan, de rug recht als een plank, en begint als een razende te pompen. Bertrand roept de anderen. 'Hé jongens. De nieuwe gaat de records van de Tempel breken! Dat wordt lachen!'   De eersten die erbij komen staan zijn twee van de drie Betty's. Ze laten hun hoelahoep vallen en huppelen opgewonden naar de hoek met de spiegels waar het spektakel plaats vindt. Brigitte is nog even bezig zich aan de greep van de hoelahoep te ontworstelen. Van de drie is zij de beste in deze discipline. Al hoeft ze daar zelf niets voor te doen. De hoelahoep heeft in haar frele lichaam de ideale danspartner gevonden. Het ding gaat met haar heupen aan de haal en er is weinig dat ze kan doen om het te stoppen.   Ondertussen is Hugo gestopt met wippen. Plichtsgetrouw gaat hij nog vijfmaal door de knieën. Hij maakt een buiging en komt bij de anderen staan. 'Hoeveel heeft hij er al gedaan?' 'Honderd veertien, honderd vijftien, honderd zestien, …' 'Dit duurt nog wel even. Wanneer komt de Tempel? Dit wil hij niet missen.' 'Ik heb hem een sms'je gestuurd. Honderd drieëntwintig. Hij komt zo. Honderd vijfentwintig. Honderd zesentwintig, …'   Marnix hangt aan de optrekstang aan de andere kant van de oefenzaal. Hij is zo geconcentreerd met zijn oefening bezig dat hij niet meer ziet wat er rond hem gebeurt. Brigitte is ondertussen van haar ronde aanhouder verlost en haalt hem uit zijn roes. 'Hé! Marnix! Die nieuwe gaat de records van de Tempel verbeteren. Kom je niet kijken? Ik help je wel naar beneden.' 'Niet nodig.' Hij slingert een paar keer heen en weer aan de stang om snelheid te maken en katapulteert zichzelf dan in de richting van de recordpoging. Hij landt comfortabel op zijn zachte onderkant. De anderen zijn in koor aan het tellen. 'Tweehonderd tweeënnegentig, tweehonderd drieënnegentig, tweehonderd vierennegentig …' In de eindeloze weerspiegeling lijkt het publiek een mensenmassa, met steeds dezelfde figuurtjes als in een goedkope tekenfilm. Popeye steelt de show. Wanneer komt Brutus? 'Moeten we dit niet filmen?' vraagt Brigitte, terwijl ze erbij komt staan. 'Straks komt de Tempel te laat.' 'Laat maar. Daar is hij al.' 'Nu gaan we het krijgen.'   De Tempel heeft zich gehaast. Zijn sportschoenen zijn slordig geknoopt. Hij draagt een badjas en heeft zijn krulspelden nog in. 'Wat is hier gaande? Wil je me voor schut zetten? Let maar op dat je jezelf niet belachelijk maakt.' 'Hij is goed bezig. Hij heeft er al bijna vierhonderd.', zegt Bernard. 'Misschien lukt het hem wel.' 'Dat wil ik nog wel eens zien.', antwoordt de Tempel. Er klinkt meer twijfel in zijn stem dan hij zou willen. Hij gaat vlakbij zijn zwoegende uitdager staan. Zijn handen in zijn zij. Een spottende grijns op zijn gezicht. 'Je bent bijna aan de helft, kerel. Word je nog niet moe?' De nieuwkomer gaat onverstoorbaar door. 'Vierhonderd en drie, vierhonderd en vier, vierhonderd en vijf, …' 'Hij heeft toch nog geen pauzes genomen, hé. Want dan telt het niet. Ik heb mijn record in één beurt gehaald.' 'Nee hoor, tempelmans. Hij is nog geen moment gestopt. Hij doet het veel sneller dan jij, trouwens.' Bertrand ziet zijn kans schoon om de Tempel te treiteren. 'Voor mij blijf je de beste. Zelfs al breekt hij je record.', zegt Monique om de situatie te ontmijnen. Maar ze is te laat. De Tempel heeft zijn badjas afgegooid en staat nu in zijn onderbroek en sportschoenen.   'We gaan het anders doen.' Hij duwt op de rug van de nieuwkomer zodat hij wel moet stoppen met pompen. Het koor telde net vierhonderd achtentachtig. 'We doen het tegelijk. Hier tegenover elkaar. Nu meteen.' 'Maar ik was al over de helft.' De tempel lacht gemeen, wanneer hij het stemmetje van zijn uitdager voor het eerst hoort. 'Piep. Piep. Wat is dat? Een muis in het lichaam van een god? Voorlopig heb ik het hier nog voor het zeggen en bepaal ik de regels. Als je me toch kan verslaan, dan zien we wel.' De anderen discussiëren even, maar gaan uiteindelijk akkoord met het voorstel van de Tempel. Popeye kan niet anders dan instemmen. Er wordt afgesproken dat het duel over een kwartier begint.   Beide deelnemers krijgen nog even de tijd om zich mentaal voor te bereiden en hun spieren te stretchen. Nancy gaat de cassettespeler halen en Hugo zet een paar stoelen voor de toeschouwers. Brigitte neemt haar smartphone uit haar handtas, zodat ze de wedstrijd kan filmen. De twee rivalen hebben zich elk in een kleedkamer teruggetrokken. 'Wat denk je?', vraagt Bertrand aan Marnix. 'Wie haalt het?' 'Die nieuwe natuurlijk. Heb je hem daarnet niet bezig gezien? Die belegt zijn boterham met kerels als de Tempel.' 'Ik weet het niet. Hij zal toch wel al een beetje moe zijn van daarnet. En als de Tempel kwaad wordt, kan hij altijd meer dan je zou denken.' 'We zullen zien. Daar komen ze. Snel, Brigitte. Begin maar met filmen.'   Uit de boxen van de cassettespeler schalt 'The eye of the tiger', terwijl de krachtpatsers het strijdtoneel betreden. De nieuwe kijkt wat onwennig. De Tempel bespeelt zijn publiek. Hij klopt op zijn borst en showt zijn biceps. De Betty's gieren het uit. 'Komaan, tempeltje. Ga ervoor. Just do it!'   Ze gaan tegenover elkaar in de juiste houding staan. Nancy staat achter de nieuwe en Monique achter de Tempel. Zij moeten de tel bijhouden. Bertrand telt af en geeft het startsignaal. De Tempel begint aan een onmogelijk tempo. Wanneer Monique honderd telt, zit Nancy nog maar aan zevenentachtig. Maar even later begint de Tempel te verslappen. Zijn ritme wordt trager en onregelmatiger. Zij uitdager haalt hem in. In geen tijd heeft hij een voorsprong van vijfentwintig. Hugo is de eerste die de barsten in de schouders en armen van de Tempel opmerkt. 'Jongens. Zien jullie dat? Het is weer zover.' 'Stop. Tempeltje', zegt Brigitte. 'Voor ons hoef je je niet te bewijzen.' 'Blijven filmen jij! Ik stop niet!' Driftig perst de Tempel deze woorden tussen zijn opeen geklemde kaken. Een paar tellen later valt zijn lichaam in honderden stukjes uiteen. De nieuwkomer stopt geschrokken met pompen. Hij is bijna aan achthonderd gekomen. Alle kleur is uit zijn gezicht verdwenen. Nadat hij even verschrikt heeft staan staren naar wat overblijft van zijn tegenstander, pakt hij zijn sporttas en zet het op een lopen. Waarschijnlijk komt hij niet meer terug. Het record blijft nog wel even op de tabellen staan. Monique begint de brokstukken op te vegen. 'Dat wordt puzzelen om die weer in elkaar te zetten. Heb je alles kunnen filmen, Brigitte?'     16-24/06/'17

tijl
0 0

Sexual Healing

Zuid-London, december 1983   Terwijl hij van de gevangenispoort naar de bushalte wandelde, neuriede Frank Re-born van Toots and the Maytals. Zijn Dr. Martens maakten vrolijke sprongetjes op de kiezels. Hij was drieëntwintig en werd opnieuw geboren. Vijf jaar geleden was hij hier als stuurloze jongeling binnengekomen. Als man stapte hij buiten. Enkel de tattoo op zijn borst bleef een pijnlijke herinnering aan het agressieve rotjong dat hij was geweest.   Hij had de cel gedeeld met Steve, een skinhead van de eerste generatie, die dertig jaar had gekregen voor de moordpoging op een politie-agent in '71. Hun eerste kennismaking was op een vechtpartij uitgedraaid. Toen Steve hoorde dat Frank gestraft was voor het mishandelen van een zwarte winkeluitbater, stak hij een woedende preek af. 'Ziek word ik van skins zoals jij. Je hebt geen idee waar het om gaat, snotaap. Waar denk je dat onze levensstijl vandaan komt? Waar komt onze muziek vandaan? Types als jij maken deze beweging kapot. De politie, dat is onze vijand. En het establishment. Hippies ook. Maar je eigen klasse, zwart of wit, die laat je met rust. We zijn lotgenoten. Toen ik in de jaren '60 skin werd, draaide het om de muziek. We dansten ons te pletter. We zopen ons kapot. Er sneuvelden al eens wat ruiten. We sloegen al eens een hippie in elkaar. Maar we deden het samen. Blanken en zwarten. Jamaicanen en Engelsen. Het was een feest. Toen gastjes als jij erbij kwamen is alles naar de kloten gegaan.' Frank antwoordde met zijn vuisten. Steve liet zich niet doen. De cipiers lieten begaan. Na een tijd werden ze toch vrienden. Steve werd een mentor voor Frank. Sterke verhalen, maatschappelijke discussies, danspasjes, muziekgeschiedenis. Een cipier waar ze enigszins bevriend mee waren bracht wekelijks een paar platen voor hen mee. Ska, Rock-steady, Punk en Soul. In de recreatieruimte luisterden en dansten ze elke dag een uurtje. Frank keek op naar zijn celmaat en verachtte meer en meer het racistische leeghoofd dat hij zelf was geweest.   Hij nam de bus naar zijn oude buurt. Zijn ouders leefden niet meer. Het huis was nu van hem. Hij was benieuwd naar de staat waarin hij het zou aantreffen. Wat hij door het raam van de bus zag beloofde in ieder geval niet veel goeds. Hoe dieper de bus doordrong in de arbeidersbuurt, hoe troostelozer de aanblik. Het proces van verloedering had zich de voorbije jaren duidelijk doorgezet. De overheid gaf niets om deze straten. Dat zou de komende jaren niet veranderen. Thatcher had een half jaar eerder een overweldigende verkiezingsoverwinning behaald. Daar hadden de op de muren gekalkte slogans niets aan kunnen verhelpen. Het was zaterdagvoormiddag. Er was veel volk op straat. Zure oude gezichten en gevaarlijke puistenkoppen. Punks en mods. Jamaicanen en Pakistanen.   Frank had niet verwacht zijn jeugdvrienden terug te zien in zijn eigen huis. Blijkbaar hadden ze na de dood van Franks ouders de woning gekraakt. Het was een soort clubhuis geworden. De hele straat kon meegenieten van de loeiharde muziek. In de voortuin stonden wel tien vespa's geparkeerd. Ramen waren met planken dichtgemaakt. De muren stonden vol graffiti. Phill had hem als eerste gezien. Hij stompte Frank keihard tegen de schouder als verwelkoming. 'Frankie Boy! Hij is terug, jongens! Onze maat is terug! Hoe gaat het met je, kerel? Ze hebben je toch niet klein gekregen, daar in de nor! Hier, man, pak een pint! Je hebt geluk. Straks is er voetbal. FA Cup. Die eikels van Swindon komen naar the Den. We zijn alvast wat aan het indrinken.' Het was vijf jaar geleden dat Frank nog een voetbalmatch had gezien. Goed ging het niet met zijn team Millwall. Ze verkommerden in de derde divisie. Maar tegen het nog lager geklasseerde Swindon Town hadden ze wel een kans en het enthousiasme van Phill en de anderen werkte aanstekelijk. Een half uur later was hij met een bende luidruchtige heethoofden onderweg naar het stadion.   De wedstrijd werd een ontgoocheling: een 2-3 nederlaag. Maar het was vooral het gedrag van zijn maten waar Frank zich aan ergerde. Ze hadden amper oog voor de wedstrijd. Ze kwamen om stoom af te laten. Al voor de aftrap vlogen flessen heen en weer tussen het thuis- en het bezoekersvak. Frank kreeg een fles tegen zijn jukbeen. Net vrij en al een blauw oog. De liedjes die zijn makkers zongen waren van het ranzigste dat hij ooit gehoord had. Toen er na de wedstrijd relletjes uitbraken rond het stadion, raakte hij zijn vrienden kwijt. Het speet hem niet. Alleen, met zijn hoofd diep in de kraag van zijn anorak, baande hij zich een weg door de drukbevolkte straten. Het duurde niet lang voor het donker werd. Voor het eerst sinds hij die ochtend was vrijgelaten had hij het gevoel echt vrij te zijn. Hij wist niet waar hij was of waar hij naartoe ging. Een heerlijk gevoel na vijf jaar in dezelfde cel. Zijn hoofd zat vol muziek.   Frank kwam voorbij een pub. Een honderdtal uitgelaten jongeren van allerlei pluimage stonden op de stoep te wachten tot de deuren open zouden gaan. Special Brew stond geprogrammeerd, een lokale ska-band die covers speelde van Bad Manners, The Specials en The Beat. Hij ging in de rij staan. Het leek alsof hij in één van de verhalen van zijn oudere celmakker was terechtgekomen. Zwarten en skinheads stonden zij aan zij. Niemand was hier om te vechten. Dansen was het enige wat ze wilden. Toen de deuren eindelijk open gingen, wrong de brede slang van mensen zich door de smalle ingang van de pub. In het gedrum werd Frank tegen een heerlijk geurende Jamaicaanse aangedrukt. Ze zouden de rest van de avond aan elkaar blijven kleven. Zonder woorden dansten ze het hele optreden samen. Het was een fantastisch concert. De sfeer was geweldig. Zweet drupte van het plafond. Pas na het laatste bisnummer sprak Frank zijn danspartner aan. 'Ik hou van je stijl. Je ziet er echt prachtig uit.' 'Dat blauwe oog staat je beeldig', antwoordde ze gevat. Ze heette Rose. Hij was niet van plan haar nog te lossen.   Toen ze even later samen onderweg waren naar haar appartement, dacht Frank plots aan de tattoo op zijn borst. Hoe zou hij dat straks uitleggen? Hij deed het bovenste knopje van zijn hemd dicht en probeerde het probleem weg te denken.   Het was een klein tweekamerappartement. Er stonden vreemde poppetjes en voorwerpen op de kast. Een aandenken aan haar grootmoeder, vertelde ze. Die had haar leven aan voodoo gewijd. Ze legde een plaat op de pick-up. 'Heb je deze al gehoord? De laatste van Marvin Gaye. Hij is helemaal terug.' 'Goh, nee. Dat is niet echt mijn soort muziek. Al moet ik toegeven dat dit me wel bevalt.' Rose rolde een joint. Frank ging languit op de bank liggen. Sloot zijn ogen. Genoot van de muziek. Toen Rose aan zijn hemdsknopen begon te frunniken, werd Frank nerveus. 'Mag het licht uit? Dan voel ik me meer op mijn gemak.'   Ze plaagde hem nog even maar deed toen toch het licht uit. Ze sloot de gordijnen. Het werd pikdonker. Frank vergat alles en liet zich meevoeren naar een wonderlijke wereld vol wellust. Het contrast met de kale muren van de cel waar hij de vorige nacht nog had geslapen kon niet groter zijn. Hij gaf zich volledig over. Toen Rose zijn borst likte, gingen over zijn hele lichaam de haartjes rechtstaan. Haar glijdende tong leek de griezelige vorm van de tatoeage te volgen. Toen nam ze hem in een houdgreep tussen haar benen. Haar heupen maakten wilde, kronkelende bewegingen. Wanneer ze het hoogtepunt bereikte, steeg uit haar opengesperde mond een machtige lichtstraal op. De hele kamer baadde plotseling in een helwit licht. Frank schrok. Hij wou zijn borst afdekken. Maar het hakenkruis was verdwenen.   30/09/'17  

tijl
0 0

Pico Bello

Ik had hem leren kennen op café. Hij heette Pico. Hij was er alleen en ik ook. Aan de bar raakten we aan de praat. Hij ging gekleed zoals enkel rockmuzikanten en werklozen gekleed gaan. Een smerig wit onderhemd, een versleten leren jas en cowboylaarzen aan zijn voeten. Toen ik ernaar vroeg zei hij dat hij geen instrument kon bespelen, maar wel steeds de groove in zich voelde. Een werkloze, dus. Hij had nog voor een aannemer gewerkt, maar dat was misgelopen. Hij wou graag voor zichzelf beginnen. In het zwart. Maar voorlopig was daar nog niet veel van in huis gekomen. Hij kon eigenlijk alles, vertelde hij terwijl hij gulzig aan de trappist slurpte die ik voor hem betaald had. Schilderen, pleisteren, sanitair, elektriciteit, vloeren en daken, hij kon het allemaal, maar het werk vond hem niet. Hij was nochtans niet duur. En hij was goed. Daarom noemde iedereen hem Pico Bello, toch? Misschien sloeg die bijnaam wel op zijn tronie, dacht ik. Sommige vrouwen werden aangetrokken door een ruw, gehavend mannengelaat. Ik woonde hier toen nog maar pas. Samen met mijn jeugdliefde Bea had ik dit huisje gekocht. Het was klein en goedkoop. Er was nog heel wat werk aan, maar wij zagen wat het kon zijn. In onze gedachten was het een kasteeltje. Helaas waren we allebei geen doe-het-zelvers en was er niet genoeg geld om werklui in te huren. Deze kerel zou wel eens van pas kunnen komen. 'Ik heb misschien wel wat werkjes voor je. Het hangt van je prijs af, natuurlijk.' Op slag veranderde zijn houding. De nonchalance gleed van hem af. Hij ging rechtop zitten en hij lachte zijn verwrongen gebit bloot. 'Ik zou het eerst eens moeten zien. Dan maakt mijn secretaresse, nu ja, mijn moeder een offerte voor je op. Wat moet er precies gebeuren?' Hij wenkte de barman en wees naar de lege glazen. Ik vertelde hem over het lekkende dak, de ouderwetse keuken en de aftandse badkamer. 'We willen ook meer licht in huis. Het is klein en donker. We willen een gevoel van ruimte creëren. Oh, en een nieuwe vloer. Er ligt linoleum nu. Dat lijkt nergens naar.' 'Dat klinkt als een hoop werk, maar ik krijg het voor mekaar. Wees daar maar zeker van. Pico Bello krijgt alles voor mekaar.' We spraken af dat hij 's anderendaags om tien uur eens langs zou komen om het huis te bekijken. Er werden nog een paar trappisten besteld en de gesprekken werden steeds onnozeler. Ik kon zijn tempo niet volgen en schakelde over op koffie. Plots werd onze conversatie onderbroken doordat een vrouw met een enorme boezem tussen ons in kwam staan om vier gin-tonics te bestellen. Zijn dronken blik ging gloeien van geilheid. Het leek wel alsof hij in haar decolleté zou duiken. Ik zag het aankomen. Hij zou een platte opmerking maken. 'Wil je dat ik je help dragen, schat, of zet je de glazen op dat gigantische balkon van je?' Weer lachte hij de ruïne in zijn mond bloot. Onhandig greep hij naar haar borsten. Als een sloophamer werd de handtas tegen de linkerkant van zijn hoofd aan geslingerd. Hij viel van de barkruk. Stamelde dat het maar een grapje was, dat vrouwen toch zo lichtgeraakt konden zijn tegenwoordig. Iedereen in de kroeg was rechtgestaan. Een reusachtige man uit het gezelschap van de rondborstige dame maakte aanstalten om Pico een lesje te leren. Ik hielp hem overeind en verontschuldigde me in zijn plaats. Aan één blik van de barman had ik genoeg om te weten dat het tijd was om te gaan. Voor ons allebei.   De volgende ochtend werd ik gewekt door een lange schreeuw van de deurbel. Het geluid sneed mijn wazig brein doormidden. Toen hoorde ik Bea mijn naam roepen. Ik keek op de wekkerradio. Drie minuten over tien. Ik had niet gedacht dat hij zou opdagen en zeker niet zo stipt. Bea wist niets van mijn afspraak met Pico. Afgezien van mijn zacht gefluisterde 'Slaapwel' en een gemurmeld 'Ben je daar nu pas?' van haar kant hadden we nog niet met elkaar gesproken sinds ik de avond voordien naar de kroeg was vertrokken. Hij zag er verrassend fris uit. Hoewel hij die nacht toch een stuk verder heen was dan ik, leek zijn lichaam al helemaal hersteld van de zuippartij. Zijn haar was in een dotje geknoopt en hij droeg een geruit hemd. Toen hij me zag klaarde zijn gezicht op. Hij wou naar binnen stappen, maar Bea hield hem met gestrekte arm buiten de deur. 'Deze gast beweert dat je hem werk beloofd hebt', zeiden haar strak gespannen lippen. 'Sinds wanneer beslissen we zo'n zaken niet meer samen?', vroegen haar opengesperde ogen. 'Hij komt eens kijken voor hoeveel hij het zou kunnen doen. De badkamer, de keuken, het dak. Hij zegt goedkoop te zijn. We kunnen er toch maar beter eens aan beginnen. Anders wordt dit huis nooit ons droomhuis. Als we zijn prijs kennen, beslis jij of we het doen.' Pico schonk Bea een brede glimlach en knipoogde. 'Ja, schat, jij beslist.' Bea keek hem enkele tellen aan. Toen keek ze naar mij. Een glimlach. Ze liet de deurpost los. 'OK, dan. Kom maar binnen. Wat kan er misgaan?' Pico maakte een buiging en stapte handenwrijvend binnen.   Zijn offerte was belachelijk laag, maar zelfs voor we die te zien kregen, hadden we al beslist. Het klikte. Hij had ons tijdens de prospectie ingepakt met zijn grapjes. Hij begreep wat we met het huis wilden en was er net zo enthousiast over als wij. We hoefden ons geen zorgen te maken, had hij ons op het hart gedrukt. We hadden prachtige plannen en hij zou zorgen dat ze werkelijkheid werden. Een week nadat ik hem had leren kennen zat Pico al tegels los te kloppen in onze badkamer.   Ik was zelden thuis als hij aan het werk was. Wanneer ik na een lange dag op kantoor thuis kwam, was het telkens een verrassing welke kamer hij nu weer afgebroken had. Ik kon geen logica vinden in zijn manier van werken. Maar volgens Bea, die wel vaak thuis was en hem af en toe een handje toestak, liep alles gesmeerd. 'Zo gaat het nu eenmaal bij een verbouwing. Eerst wordt er afgebroken om daarna weer op te bouwen.' Toen na een paar weken overal in huis gereedschap rondslingerde, emmers hard geworden cement stonden en over alles een laag steengruis lag, begon ik me zorgen te maken. Wist Pico Bello eigenlijk wel waar hij mee bezig was? Er was nog steeds enkel maar gesloopt. In het midden van de woonkamer stond een palet bakstenen. Het nieuwe bad dat we gekocht hadden was gebarsten toen hij het samen met Bea de trap op had proberen te duwen maar had laten vallen toen de trapleuning afkraakte. Aan het dak was hij ook al begonnen. Het was een natte november. Regen drupte door drie verdiepingen heen in het bad dat onder aan de trap was blijven staan. Het was al bijna tot de rand volgelopen. Een lege siliconenspuit dreef op het water.   Bea leek mijn bezorgdheid niet te delen. Ze was opvallend vrolijk. Terwijl ik de hele nacht lag te piekeren, sliep zij als een roosje. Soms nam ze me, midden in de nacht, stevig vast, zonder wakker te worden, terwijl ze zacht kreunde of half verstaanbaar lieve woordjes prevelde. Wanneer ik haar 's ochtends vertelde waarover ik had liggen piekeren, stelde ze me gerust. 'Het zal misschien wat langer duren dan we hadden gewild, maar het resultaat zal pico bello zijn', grapte ze.   Ondertussen werd ons leven met de dag minder comfortabel. We wasten ons in een teiltje, aten enkel nog boterhammen en raakten gewend aan het vocht en het vuil.   Op een avond ging Bea de stad in. Ze had afgesproken met Lara, haar hartsvriendin. Ze nam de fiets die ik gebruikte om op het werk te raken. Om half drie was ze nog niet thuis. Ik probeerde haar te bellen, maar kreeg enkel de beltoon en de begroeting op haar antwoordapparaat te horen. Bij de vierde poging kreeg ik het antwoordapparaat onmiddellijk aan de lijn. Had ze haar gsm afgezet? Ik tikte het nummer van Lara in. Die viel uit de lucht. Nee, ze kon Bea niet doorgeven. Waarom niet? Omdat ze niet bij haar was. Ik had Lara wakker gebeld. Ze zuchtte dat ze niet wist waar Bea kon zijn. Maar ik moest me geen zorgen maken. Ze zou zo wel thuiskomen. Lara wenste me welterusten en beëindigde het gesprek. Ik was in paniek. Mijn hart tikte als een klopboor. Verschillende mogelijke scenario's gingen door mijn hoofd. Het één nog rampzaliger dan het ander. Ik moest iets doen. Maar wat? Ik wist niet waar ze was of bij wie. Ik kon enkel wachten en hopen dat ze gauw weer bij me zou zijn. Terwijl ik op haar wachtte kleefde ik de tegels die al weken klaarlagen in de badkamer. Even voor zes hoorde ik de sleutel in het slot. Ze schrok toen ik opgewonden voor haar stond. Op haar gezicht de bedrukte uitdrukking van een terechtgestelde. Aan haar hand had ze een fiets die niet de mijne was. Ik keek haar vragend aan.   'Ik moet je iets vertellen', begon ze aarzelend. 'Het is Pico. Ik ben verliefd op hem.' Het voelde alsof de grond onder mijn voeten, waar al lang tegels hadden moeten liggen, werd weggetrokken. 'Je fiets is gestolen', ging ze verder. 'Dit is zijn fiets. Je mag hem gebruiken om naar het werk te fietsen.' Op dat moment had ik haar iets kunnen aandoen. Woede maakte zich meester van mijn lichaam. Ik voelde me vernederd. Ik slaagde erin mijn agressie op de fiets te richten. Ik stampte een paar keer op de wielen. Toen zag ik de slijpschijf. Ik sneed het rijwiel in twee helften en vertrok te voet naar mijn werk.   Nu deel ik dit bouwval met schimmels en zwammen. Bea is bij Pico en zijn moeder ingetrokken. Hij komt er om begrijpelijke redenen niet meer in om zijn werk af te maken. Aan een slakkentempo probeer ik het huis zelf op te knappen. Doe-het-zelffilmpjes op youtube maken me wegwijs in de verraderlijke wereld van het klussen. Kamer voor kamer bouw ik ons droomhuis op. Het mag wat kosten. Tijd en geld. Het moet prachtig zijn als ze terugkomt. Want die gedachte houdt me op de been: dat Bea ooit terugkomt om hier samen met mij te wonen.   Ik liep het verliefde koppel onlangs tegen het lijf in de stad. Ze lieten elkaars hand los toen ze me zagen. Het was een kort, onwennig gesprek. In de eerste woorden klonk al het afscheid. Twee dingen waren me opgevallen. Haar ogen hadden weer de glans, waarvan ik me nu pas realiseerde dat hij al jaren verdwenen was en Pico had een beugel nu.   7-10/11/'17  

tijl
0 0

Spreidingsplan

Het dorp was zo goed als klaar voor Kerstmis. In de straten hingen lampjes en versieringen. Tientallen kleine kerstmannen bengelden aan de gevels van de huizen. Uit het kapsalon van Albert kwam zeemzoete kerstmuziek en op het dorpsplein was Octaaf de kerststal aan het bouwen. Dat was toevallig één van zijn specialiteiten. Het was koud, maar zijn moeder had hem goed ingeduffeld. Een dikke jas, oorwarmers, warme handschoenen en een kerstmuts. Vrolijk fluitend timmerde hij de planken van de kerststal vast. Het begon zachtjes te sneeuwen.   In het huis met huisnummer 101 was het lekker warm. Samson zat in zijn mand naast de kerstboom te dutten. Gert was druk bezig in de keuken. De geur van pannenkoeken vulde het huis. Er werd op de deur geklopt. Samson schrok zich een ongeluk. 'Gertje! Er klopt iemand op de deur!' 'Ja, Samson. Ik kom al.' Terwijl hij zijn handen schoon wreef aan een vaatdoek, beende Gert door de woonkamer naar de voordeur en gooide die met een hautaine zwaai open. Het was de burgemeester. Hij was erg bleek en probeerde met een zakdoek het angstzweet op zijn voorhoofd te deppen. 'Ja, ik moest kloppen want …' 'De bel doet het niet. Ik weet het.' 'Vrienden! Ik zit in de puree. Jullie moeten me helpen.' 'Oei oei, meneer de burgemeester. Wat zie je er zwaluwachtig uit. Heb je een plobreem?' 'Samson heeft gelijk. Je ziet er erg zenuwachtig uit, burgemeester. Ga zitten. Vertel op. Wat scheelt er?'   De burgemeester liet zich zuchtend in de sofa vallen. Gefrustreerd keilde hij zijn hoge hoed tegen de muur. 'Het komt allemaal door dat verdomde spreidingsplan!' 'Wat is dat, Gertje, een splijtingszwam?' 'Het spreidingsplan, Samson. Dat is een plan van de regering om ervoor te zorgen dat over het hele land vluchtelingen uitgestrooid worden.' 'Inderdaad, Gert. Dat heb je goed uitgelegd. Nu is ook ons dorp in de prijzen gevallen. Het is een ramp!' De burgemeester haalde een brief uit zijn binnenzak en gaf die met trillende handen aan Gert. 'Hier. Kijk zelf maar. Deze brief komt van de afgevaardigde van de minister.' 'Mwaaa, lees voor, Gertje. Ik wil ook horen wat de afgezaagde van de verkwister te vertellen heeft.'   De brief was helder. Vandaag zouden vier vluchtelingen uit Raqqa naar het dorp komen. De burgemeester moest de Syriërs goed ontvangen en onderdak voor ze zoeken. Anders zouden ze teruggestuurd worden.   'Ik heb een briefje aan de poort van het gemeentehuis gehangen waarop staat dat ik bij jullie op bezoek ben. Straks staan die vluchtelingen hier voor de deur. Wat moet ik nu doen? Er is in dit dorp toch geen plaats voor vier vreemde mannen. In het gemeentehuis kan ik ze in geen geval laten logeren. Ze zouden mijn miniatuurvliegtuigjes kunnen stelen. Je weet maar nooit met die gasten.' 'Maar Gertje, kunnen die vlugge dingen niet bij ons blijven slapen. Wij hebben toch plaats genoeg.' 'Dat gaat niet, Samson. Vanavond komt Marlène pannenkoeken eten. Ik hoop dat ze deze keer eindelijk eens blijft slapen. Vanavond kan ik echt geen vier arabieren in huis hebben. Wie weet vallen ze Marlèneke wel lastig en dan wil ze me vast nooit meer zien. Misschien kunnen ze bij Albert terecht. Ik zal hem eens bellen. Ik heb een uitstekend argument om hem te overtuigen.'   Het duurde even, maar uiteindelijk hoorde Gert de oververhitte tenor van zijn buurman schetteren door de hoorn. 'Hallooooo!' 'Ha, Albert …' 'Het is Albertooooo!' 'Ja, Alberto, wij hebben een probleem, maar jij kan ons helpen. Niet zomaar, natuurlijk. Er staat lekkers tegenover.' 'Oh, dat klinkt goed. Mmmm, lekkers. Vertel, wat moet ik doen?' 'Straks verwelkomt ons dorp vier nieuwelingen, maar er is nog geen huis waar ze kunnen wonen. Mogen ze bij jou blijven slapen?' 'Ik weet het niet. Hangt er vanaf wat voor lekkers je te bieden hebt. Is het taart? Chocolade? Of snoepjes?' 'Er ligt hier een flinke stapel pannenkoeken in de keuken. Als je ons uit de nood helpt krijg je er drie.' Het bleef even stil. De burgemeester tikte grijnzend met zijn wijsvinger tegen zijn hoofd om Gert te complimenteren met zijn slimme plan. 'In dat geval zal je een ander slachtoffer moeten zoeken', was het verrassende antwoord van de kapper. 'Ok, ik begrijp het al. Je krijgt vijf pannenkoeken. Met slagroom!' 'Nee, je begrijpt het niet. Je mag me nog honderd pannenkoeken beloven. Je hebt me niets te bieden. Ga maar eens kijken in de keuken. Daar vind je nog hooguit de herinnering aan pannenkoeken terug. Ik ben ze namelijk net komen stelen. De slagroom heb ik trouwens ook meegenomen. Het heeft gesmaakt. Je hebt dus helemaal geen pannenkoeken om uit te delen. Zonder beloning kan ik je niet helpen. Je zal die gasten ergens anders moeten steken.' 'Albert, dat is heel lelijk van je. Die pannenkoeken waren voor Marlène. Nu kan ik helemaal opnieuw beginnen met bakken. We gaan hier nog een hartig woordje over spreken. Nu moet ik ophangen, want er wordt op de deur geklopt.'   Op de stoep stonden vier mannen met bruin geschilderde gezichten en grote koffers. Ze hadden het koud. 'We moesten kloppen want …' 'De bel doet het niet. Ik weet het. Jullie zijn vast de Syrische vluchtelingen. Kom binnen. Welkom in ons dorp.' Terwijl hij de vier jonge mannen binnenliet, gebaarde Gert naar de burgemeester en naar Samson dat ze hun ogen open moesten houden. Albert had hen al bestolen vandaag. Eén keer was genoeg. De burgemeester nam een houterige pose aan, kuchte even en stak van wal. 'Aan allen die gekomen zijn: proficiat! Wat een prestatie om helemaal tot ons dorp te lopen vanuit dat verre gat. Goed gedaan! Aan allen die er niet geraakt zijn: euh, ook proficiat. Jullie hebben het tenminste geprobeerd.' Iedereen klapte in zijn handen bij deze mooie woorden van de burgemeester. Eén van de vluchtelingen pinkte een traan weg. 'Hallo, vlugge dinges, ik ben Samson.' De vier mannen hielden erg van dieren en één voor één gaven ze Samson een liefdevolle knuffel. Nu had de hond ook bruine verf op zijn snoet. Er werd wat afgelachen. Maar toen het de vreemdelingen begon te dagen dat er nog geen huis was voor hen, sloeg de stemming om. 'Als jullie geen slaapplaats voor ons hebben, worden we teruggestuurd. Dat heeft de afgevaardigde van de minister heel duidelijk gezegd.' De burgemeester kon het niet meer aan. Er kwam al een beetje stoom uit zijn oren. De voorbode van een aankomende stressexplosie. Gelukkig werd toen net op de deur geklopt.   Het was Octaaf, nog steeds met de kerstmuts op zijn hoofd en ingepakt alsof hij op het punt stond om naar de noordpool te vertrekken. 'Ik moest kloppen want...' 'De bel doet het niet. We weten het.' 'Hij staat er! De kerststal is klaar. Octaaf heeft het weer gefikst. Ah ja, want kerststallen bouwen, dat is toevallig één van mijn specialiteiten. Dat zegt mijn Miranda ook altijd. Dan zegt ze: “Pa, zoals jij kerststallen bouwt, zo… Ja, zo bouw jij kerststallen, hè.”'   Boven Samsons hoofd ging een gloeilampje branden. 'Mwa seg, ik heb een idee. Kunnen de vlugge vingers niet in de kerststal van meneer de raaf slapen?' De ogen van de burgemeester fonkelden. Met zachte dwang duwde hij de nieuwkomers in de richting van de deur. 'Dat is een prachtig idee, Samson. Ze zullen zich er meteen thuis voelen. Hun huis in Syrië ziet er waarschijnlijk net zo uit. Komaan, jongens. Pak jullie koffers. Iedereen mee naar het dorpsplein. Naar jullie nieuwe huis.'   Toen ze even later op het dorpsplein het bouwwerk van Octaaf zagen, keken de vluchtelingen maar beteuterd. Het zag er gammel uit. Erg veel bescherming tegen de wind en de sneeuw bood het niet. Bovendien zat er al een gezin in. Van plaaster weliswaar, maar ze namen toch plaats in. En er stonden gewoon beesten in huis. Dit soort omstandigheden kenden ze, maar ze hadden gehoopt ze eindelijk achter de rug te hebben. Octaaf merkte niets van hun ontgoocheling. Integendeel, trots deed hij uit de doeken hoe stevig en robuust hij de stal wel gemaakt had. Om zijn beweringen kracht bij te zetten, ging hij met zijn volle gewicht tegen een zijmuur aanleunen. 'Zie je wel. Kan niet steviger.' Maar de muur begaf en de stal zakte in. Met veel kabaal ging de constructie tegen de vlakte. Octaaf lag tussen de planken en palen op de grond. Kermend van de pijn. Zijn bril schuin op het puntje van zijn neus. Zijn kerstmuts was afgevallen en lag wat verder tussen het puin. De plaasteren beelden van Jozef, Maria en hun bezoekers lagen aan gruzelementen. Kindje Jezus werd nog net gered door de grote, grijpende handen van Gert. 'Hoe kan dat nu? Ik heb nog zo mijn best gedaan.' jammerde Octaaf.   De vluchtelingen hielpen de amateurschrijnwerker recht en begonnen onmiddellijk met de wederopbouw van de kerststal. Iedereen hielp mee. Plots hoorden ze iemand streng kuchen. Achter hen stond de afgevaardigde van de minister met twee politieagenten. 'Mijnheer de burgemeester. Wat is hier aan de hand? Jij moest voor deze mensen een huis vinden. Dit is een stort. Zeg nu zelf. Het lijkt wel het nieuwe Calais. Ik ben erg teleurgesteld in jou en je dorp.' 'Maar, maar, maar, …' De burgemeester kon hier niets tegen inbrengen. Hij zocht naar woorden, wijze woorden, woorden die bij een man met zijn waardigheid horen, maar er kwam enkel gebrabbel uit zijn mond. De afgevaardigde van de minister deed teken naar de agenten, die onmiddellijk de bruin geverfde mannen in de boeien sloegen en naar de combi leidden. 'En die daar, die hond. Die heeft ook bruine verf op zijn gezicht. Vast één van hen. Neem hem ook maar mee.'   Het hele dorp was toegestroomd en zag hoe Samson en de vluchtelingen weggevoerd werden. Alberto zong een pakkend afscheidslied. Mevrouw Jeannine en Miranda bekommerden zich om de ongelukkige Octaaf. De burgemeester sloeg zichzelf hysterisch krijsend met een hamer op het hoofd. En Gert kreeg net een sms-je van Marlène: 'Hoe zit het met de pannenkoeken?'.   Twee weken later kwam er een kaartje uit het buitenland.   Vrolijke kerst vanuit Raqqa. Samson.   Gert zette het kaartje naast de lege mand.   6-7/1/'18  

tijl
0 1

Kip met champignonsaus en kroketjes

Overal ter wereld doen mensen elkaar de duvel aan. Als het er om gaat een ander te treiteren kent onze creativiteit geen grenzen. Ook hier in het hart van Vlaanderen, in het dorpje B., in de fermette net buiten de dorpskern waar Danny en Frieda woonden.   Danny had altijd het hoge woord gevoerd. Zijn woordenschat bestond vooral uit scheldwoorden. Als het moest dan brulde hij. Zijn wil was wet. Frieda mocht enkel spreken wanneer hij dat uitdrukkelijk toeliet. Deemoedig schikte ze zich in haar rol van huisslavin. Ze kende het klappen van de riem. Brutus, de hond stond nog net iets lager op de ladder, maar het scheelde niet veel. Slaag kregen ze allebei, voortdurende verwijten ook, maar de hond kreeg als laatste te eten. Eerst vulde Danny zijn dikke buik. Hij deed dat in de zetel voor televisie met een glas bier erbij terwijl Frieda zich weer in de keuken terugtrok en Brutus op een paar meter afstand likkebaardend lag toe te kijken. Als het eten naar zijn zin was, bleef Danny schransen tot alles op was. Voor de hond liet hij hoogstens een botje of een stukje vel over. Als het hem niet smaakte, bleef er genoeg over voor zijn vrouw, maar dan moest het wel vaak uit de vuilnisbak opgevist worden. Eén keer per week, op zondag, maakte ze kip met champignonsaus en kroketjes klaar. Dat vond hij hemels. Er bleef niets voor haar over. Maar de hond kon zijn geluk niet op als hij het karkas kreeg voorgezet en haar man was een paar uur lang in een goede bui. Op zondag kreeg ze nooit slaag voor zes uur 's avonds.   Danny speelde zijn dominante positie in het nest kwijt toen hij op een vrijdagavond in beschonken toestand een driedubbele koprol met de wagen maakte en in een rolstoel terecht kwam. Zijn hersenen kregen een lelijke deuk te verwerken, die hem niet alleen tot aan zijn nek verlamde, maar hem ook zijn vermogen om te spreken ontnam.   Aanvankelijk ging Frieda zich nog meer uitsloven dan voorheen. Ze waste hem dagelijks, voerde hem geduldig zijn lievelingskostjes, duwde zijn rolstoel door de straat terwijl ze Brutus uitliet. Nooit gaf hij een teken van waardering. Zelfs nu hij haar niet meer kon slaan of uitschelden, bleef hij haar met zijn ijskoude blik voortdurend op haar waardeloosheid wijzen. Geleidelijk aan begreep Frieda dat ze niet langer bang hoefde te zijn. Haar man, haar beul, haar bullebak was niet meer. In diens plaats zat daar een weerloos wezen dat voor zijn overleven volledig van haar afhankelijk was. Hun wereld had zich omgekeerd. Boven was onder en onder was boven geworden. Hij kreeg enkel nog witloofsoep te eten die hij met een plastic rietje moest opslurpen. Hij vermagerde snel, maar dat kon hij wel hebben. Frieda genoot ervan om haar man langzaam te zien verdwijnen voor haar ogen. Ze waste hem niet meer. Als hij begon te stinken zette ze hem in de tuin. Om de paar dagen rolde ze hem door het gras en spoot hem af met de tuinslang. Hij was zich ten volle bewust van wat er gebeurde. Dat kon ze zien aan de machteloze woede in zijn ogen wanneer ze zijn ellendige lot bespotte.   Op zondag bereikte haar sadisme zijn hoogtepunt. Dan zette ze hem in de keuken en maakte kip met champignonsaus en kroketjes klaar. Terwijl de kip in de oven lag te garen en het frituurvet pruttelend op temperatuur kwam, ging ze de tafel dekken voor zichzelf. Hem liet ze zitten, gevangen in het aroma van zijn lievelingsgerecht. Een straaltje speeksel op zijn kin. Hopeloze hunker in zijn ogen. Daarna moest hij toekijken hoe ze de kip voor zijn ogen opat. Meer nog dan van het heerlijke feestmaal genoot Frieda van de onmacht van haar man.   Op de zesde zondag ging het mis. Frieda zat Danny te treiteren. Ze hield hem kroketten en stukjes vlees voor. Bracht ze tot vlak bij zijn mond. Wanneer hij probeerde te happen, trok ze de vork schaterlachend terug. Dolle, wreedaardige pret. Plots stokte het lachsalvo. Ze greep met beide handen naar haar keel. Ze probeerde te kokhalzen. Een minuscuul botje was vastgeraakt in haar keel. Ze was aan het stikken. Wild om zich heen zwaaiend viel ze op de grond. Danny glimlachte. Terwijl zijn vrouw schokkend lag te sterven op de vloer, hield hij zijn ogen op het bord voor hem gericht. In gedachten liet hij zich voorover vallen met zijn gezicht in het bord, om het als een varken leeg te schrokken en schoon te likken. Maar zijn lichaam verroerde niet. Toen sprong Brutus op tafel. Triomfantelijk snoof hij de geur van de kip op voor hij zich op het bord stortte.   20-21/09/'17    

tijl
30 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen