Vandaag hoorde ik een enthousiast gejoel achter me.
‘Zie je ze al komen, zijn ze er nog niet,
je zou nu toch al iets moeten zien?’
Het is als kijken naar een partijtje tennis, wanneer rechts
alles gebeurt en alle hoofden daar al lang aangekomen zijn,
verblijf ik nog altijd links om ik weet niet wat af te werken.
Dat voelt vertrouwd, want ik ben altijd een nakomertje geweest,
nieuwtjes willen niet zo heel erg aan mij blijven kleven,
twee bloedgroepen die het niet met elkaar kunnen vinden.
Het duurde een ogenblik voor ik wist wat zij al langer wisten, want
ik ben te traag, te verziend, er zoemt een genetisch ingebouwde
snelheidsbegrenzer die mij voortdurend op de vingers tikt,
iets over onmenselijkheid zegt en rusttijden heilig vindt.
Het gejoel stopt niet meer, in een zeldzame bui van goede wil
ga ik mee op de woelige golven staan, hou ik me in dat online
deinend heelal ergens aan vast terwijl alles verder schrijdt
en probeer ik iets duidelijk te maken, schreeuw één van hen
vergoelijkend in het oor
dat het nog even kan duren voor mijn warpsnelheid op punt zal staan.