Wanneer ik ga, neemt de dood me mee naar zijn onderwater penoze.
Een wereld met ondersteboven hangende groene kastelen,
tempels van vermist goud en
schedels, opgestapeld als een berg appels.
Mijn lichaam was niet meer dan de drager van mijn ziel.
Nu ze mij hebben meegenomen,
is het slechts een flakkerend lampje
ter grote van een fruitvlieg.
Toen er nog lucht zat in mijn plastieken longen
en mijn stenen hart klopte,
had ik een kapot gekerfde kerfstok.
Ik was een immoreel individu.
Droeg haat als een hanger om mijn hals.
Branden mijn vleugels als heilige kaarsen aan zondes.
Door mijn aderen stroomde onrein water.
Als ik moest, dan kroop ik als een laf roofdier in mijn harnas van krantenpapier.
Maar ze scheurden hem open.
Nu hang ik, net zoals alle andere snoodaards,
in vogelkooi, midden een kasteel ondersteboven.
Beeld: Gustave Klimt- Phylopsophy