De missie van Sint Amandus

bobcom
14 jun 2021 · 23 keer gelezen · 1 keer geliket

“O, heilige Amaan
Help mij de drank te laten staan”

Een ongebruikelijk verzoek aan de schutspatroon van de kasteleins. Doorgaans zijn kroeguitbaters hun eigen beste klanten. Een rappe peiling wijst uit dat de smeekbede uit het Noord-Franse Coucy komt: een oord dat ik ken, zo’n duizend jaar geleden heeft een devote volgelinge zich daar aan mijn reliekschrijn vastgeketend. Ze beweerde dat ze dankzij mijn voorspraak weer kon lopen. Ik heb het laten begaan, we waren tenslotte op een fundraising tour omdat een van mijn kloosters was afgebrand. Maar goed, “that was then and this is now”.

Ik besluit voor een poosje het eeuwige met het tijdelijke te verwisselen en een bezoek te brengen aan mijn supplicant. Een bezoekje aan de Cloud om me te informeren hoe ik mij anno 2021 moet uitdossen levert een schat aan informatie op. Zoveel mogelijkheden om iemand te zijn! Ik kies na enig aarzelen voor een mainstream uiterlijk: ik word een donkerblonde dertiger met  halflang haar, gladgeschoren en een ietwat gezette lichaamsbouw. Ik had natuurlijk kunnen kiezen voor een vrouwelijk uiterlijk, een donkere huidskleur of een affiniteit met mijn eigen geslacht, maar dat zou mijn missie wellicht wat lastiger gemaakt hebben. Niks vooroordeel: ik heb vrouwen, kleurlingen en gays onder mijn beste vrienden, maar dat geldt niet voor alle bewoners van de eenentwintigste eeuw.  En met een beetje overgewicht hoef je niet meteen met Jan en Alleman te wedijveren.

Bij mijn persona past een donkerblauwe Citroen Cactus, waarmee ik me zonder veel moeite vertrouwd maak. Omdat het leven in deze nieuwe tijd een stapel paperassen en documenten vereist, voeg ik ook een allespas aan mijn uitrusting toe. Dat is een document dat alles is wat de houder het wil laten zijn. Van paspoort tot rijbewijs, van diploma tot covidverklaring. Is natuurlijk niet voor iedereen weggelegd, maar voor Ons Van Boven een onmisbaar uitrustingsstuk. Ongemerkt materialiseer ik met mijn autootje op de stille buitenweg naar  Coucy; ik rijd het plaatsje binnen en parkeer mijn Citroen bij Hotel Bellevue, annex Restaurant La Pomme D’Or.

Terwijl ik nog achter het stuur van mijn autootje zit te bedenken hoe ik mijn missie aan zal pakken – want het is inmiddels een missie geworden – komt er een droefgeestig ogende man het hotel uitgesloft. Hij neemt mij en mijn auto op, aarzelt even en komt vervolgens mijn richting uit. Ik laat het raampje zakken en groet hem vriendelijk. Hij vraagt:”Bent u van plan hier te overnachten? Want op deze plaats mogen alleen auto’s van hotelgasten staan, en dan nog slechts voor het in- en uitladen van bagage.” Hij lijkt de veertig enigszins voorbij, een melancholisch gezicht met twee bleekblauwe ronde ogen die permanente verbazing uitdrukken. Dit zou zomaar de man kunnen zijn die mij heeft aangeroepen. Zijn adem riekt weliswaar niet naar drank, maar hij heeft verder wel de nodige kenmerken van de professionele innemer. Bleke huid, slappe wangen, lippen die gemaakt lijken om zich om een borrel heen te stulpen, de forse neus aan de rode kant. Zijn kostuum oogt flets: het zwart niet diepzwart, het witte overhemd meer off-white, het vlinderdasje bij zijn boord laat de vleugeltjes hangen.

Ik zeg hem dat ik inderdaad in het hotel wil overnachten, en in het restaurant dineren. Of hij een kamer en een tafel voor mij heeft? Het lijkt of de professie het even overneemt van de depressie: een glimlach, een vonkje interesse in de ogen. Hij opent het portier en zegt: “Natuurlijk, mijnheer hartelijk welkom. Uw bagage?” Ik zeg dat ik dat kleine koffertje zo wel pak, en volg hem, het hotel in. Mijn allespas vervult beurtelings de rol van paspoort, covidreisbewijs en creditcard, en ik krijg de sleutel van kamer 9. Nadat ik mijn auto op de cour heb gestald loop ik de brede eiken trap op naar mijn kamer. Die is klein, heeft uitzicht op het plein voor het hotel en ruikt naar groene zeep met een vleugje chloor. Douche, apart toilet, een krap bemeten “grand lit” met aan weerskanten een nachtkastje en een tafeltje met een fauteuiltje, alles in pretentieloos eiken uit de streek. Een Franse hotelkamer zoals er tienduizenden zijn.

Tijd voor een nadere verkenning. Ik loop de trap af en vind mijn herbergier in het restaurant. Hij leunt op het buffer, in zijn rechterhand een glas – absinth, aan de kleur te zien. Ik vraag of hij mij een Duvel wil brengen en ga aan een tafeltje zitten. Als hij mijn bestelling neerzet, vraag ik of er veel te doen is. “Behalve u één gast, meneer. Helaas”. Ik wil weten of dat helaas de gast betreft, en ik zie zijn gezicht betrekken. “Moeilijkheden?” vraag ik, in een poging meer aan de weet te komen. Hij aarzelt, trekt dan een stoel bij en gaat zitten. “Ach, ik kan het u wel vertellen. Over een paar maandjes is het toch afgelopen.” Ik zwijg, wachtend tot hij verder gaat. “Weet u, ik ben de laatste van het hotel. Léon de Belfort. Ik run het samen met mijn Victorine, die de keuken doet. En gisteravond, bij het diner wilde de gast haar spreken. Ik dacht dat hij haar een compliment wilde maken – haar gebraden reebout is voortreffelijk – maar hij deed haar een voorstel voor hem te komen werken. Naar het schijnt runt hij een grote hotelketen. Hij hield haar een poosje aan de praat, en na het eten vroeg hij mij om een aperitief met hem te drinken. Na een halve fles Calvados vroeg hij mij om Victorines contract te ontbinden, en na nog een halve fles stelde hij voor erom te kaarten. Hij haalde een spel kaarten uit zijn zak, en aan het eind van de avond had ik alleen nog het hotel. Mijn Victorine zou met hem mee gaan, en het restaurant kan ik sluiten. Hij is nu met haar onderweg, laat haar zijn een van zijn luxehotels zien. Vandaag is voor mij het begin van het einde.”

“Hoe heet die horecamiljonair?” vraag ik geïnteresseerd, want ik begin een vermoeden te krijgen dat hier meer aan de hand is. “Tan”, antwoordt Léon toonloos. “Hij heeft zich voorgesteld als Simon Tan. Was een beetje aan het rondreizen, en belandde hier, zei hij. Maar of dat echt zo is...”

Ik wil weten wat hem meer aan het hart gaat: zijn keuken of Victorine. “Ach, weet u, we werken al bijna twintig jaar samen. En het was vaak ook best meer dan collegialiteit. Als het hotel leeg was, en de keuken alleen voor ons moest draaien, dan wilden we ook de bedden wel eens uitproberen. Dan deden we of wij onze eigen gasten waren, die zich een dagje uit veroorloofden. Maar de afgelopen jaren, met die covid en zo, is daar nogal de klad in gekomen. En dan komt er zo’n ellendige miljonair ....”

Op dat moment gaat de deur van het restaurant open, en als op afroep komt het onderwerp van gesprek binnen, gevolgd door een struise blondine met krulletjes, die zich duidelijk op haar best heeft uitgedost. Tan is een elegante verschijning,  gekleed in een blauw kostuum, helrode stropdas, glad achterovergekamd zwart haar en het getrimde vijfdagenbaardje dat in het hier en nu blijkbaar verplicht is voor iemand die wat wil voorstellen. Maar ik besef meteen dat hij meer is. Ik ken hem onder vele pseudoniemen, en Simon Anton Tan is daar maar eentje van. Aan zijn gezicht zie ik dat hij mij ook herkent. Er glijdt een schaduw overheen, en even fonkelt er woede in de donkere ogen. Maar de mond maakt een glimlach, en hij groet vriendelijk. “Goedemiddag, heren”, zegt hij minzaam. “Ik zie dat het restaurant vanavond nog andere gasten heeft.” Léon knikt, zwijgend. Victorine kijkt van de een naar de ander, loopt vervolgens naar het buffet. “Dan zal ik me maar even in mijn domein terugtrekken”, zegt ze. “Want vanzelf bereidt het eten zich niet.”

Ik loop op Tan toe, en steek mijn hand uit. “Ik zal me even voorstellen” zeg ik. “Amand van Maastricht”. De ander reikt mij een zorgvuldig gemanicuurde hand. “Simon Tan”, zegt hij. “Op vakantie?” “Ja en nee” zeg ik. “In mijn branche is het hele leven een vakantie, maar ben je ook constant bezig met dingen rechtzetten.” Onze blikken  kruisen elkaar, de openingszetten zijn gedaan.

Tan heeft zich verontschuldigd, moest even op zijn kamer een aantal dingen afwikkelen. Léon zit op zijn kantoortje te somberen – ik hoop dat hij niet meteen naar de fles grijpt – en Victorine is in de keuken bezig, het avondeten klaarmaken. Ik gok zo maar dat ze zich voor Tan van haar beste kant wil laten zien en dat het ons aan niets ontbreken zal. Ik heb me eveneens teruggetrokken op mijn kamer om mijn strategie te overdenken. We zullen gevieren eten: met twee personeelsleden en twee gasten is het meer chambre d’hote dan hotel-restaurant, en toen ik dit arrangement voorstelde was iedereen het er mee eens,. Ook Tan, al was het dan schoorvoetend.

Om half acht zitten we dus met zijn vieren aan de ronde tafel bij de schouw in het restaurant. Tan heeft voorgesteld een Moet & Chandon te openen, en hij heft het glas “op een mooie toekomst  voor alle aanwezigen.” Ik zie Léons gezicht verstrakken, maar hij zwijgt. Victorine kijkt naar hem, het lijkt alsof ze zich ineens realiseert dat de belofte die voor haar in vervulling gaat voor hem een vonnis is dat voltrokken zal worden.  Ze neemt een slokje en zegt: “als entree heb ik een zalmmousse gemaakt, die gaat mooi samen met de champagne”. Ze loopt naar de keuken, terwijl Tan haar met zijn blik volgt.

De zalmmousse is overheerlijk, en wordt aanvankelijk zwijgend genuttigd. Een paar keer lijkt het of Victorine of Léon iets zeggen willen, maar zich op het laatste moment bedenken. Uiteindelijk wend ik me tot Tan, en vraag hem naar zijn bezigheden. Hij glimlacht, en zegt dat zijn métier in grote lijnen hetzelfde is als dat van Léon en Victorine, maar op een wat grotere schaal. Zijn imperium strekt zich over diverse landen uit, en varieert van vijfsterrenluxe tot intieme kasteelwaliteit. Ik vraag geamuseerd of ik dan aan een Amerikaanse president uit het recente verleden moet denken, maar Tan laat zich niet zo makkelijk strikken. “De doelstelling van elke hotelier is het mensen naar de zin maken,” zegt hij. “In mijn familie zijn we daar al heel lang mee bezig, ik zet gewoon de traditie voort.” Ik antwoord dat genoegen niet het enige is dat telt. Het gaat er ook om welke prijs je de mensen daarvoor laat betalen. Victorine stelt voor om de volgende gang te serveren, en ruimt samen met Leon af.

Terijl Tan en ik zwijgend tegenover elkaar zitten, brengen Victorine en Léon de volgende gang op tafel: entrecote, gegrilde groene asperges en een peperonata. Léon loopt nog even naar achteren om een passende wijn te halen, en komt terug met een pomerol. “Chateau Hosanna” lees ik op het etiket, en ik moet inwendig grinniken. Zonder het te weten heeft Léon zijn en mijn opponent een kleine poets gebakken. Ik knik, en zeg: “Mooie keus, Léon. Wist je dat chateau Hosanna en chateau Pétrus dezelfde eigenaar hebben?” Léon kijkt me niet-begrijpend aan, maar ik meen een spoortje van irritatie op Tan’s gezicht te ontdekken. De entrecote is een culinair juweel, mals en geraffineerd van smaak, en de asperges en peperonata maken het gastronomisch palet compleet. Léon heeft de wijn ingeschonken, en ik besluit dat het tijd is voor de tweede ronde van mijn offensief.

Terwijl ik mijn glas hef, zeg ik: “Victorine, ik breng een toost uit op jou en je culinaire talent. In de keuken en in het leven is het vuur vriend en vijand tegelijk: een vloek en een zegen. Niemand weet dat beter dan de heilige Laurentius, die  zelfs tijdens zijn vuurmarteling nog de spot met zijn beulen dreef. Zijn embleem is het rooster waarop hij stierf, moge dat embleem jou in je keuken geluk brengen.” Dit zeggende haal ik een zilveren roostertje uit mijn zak, en leg het voor de verblufte Victorine op tafel. “Er zitten magneetjes aan” zeg ik. “Je kan het op elke koelkast bevestigen.”

Léon kijkt mij verbouwereerd aan, de blik van Tan is uitdrukkingsloos. Hij heeft nu door wat de inzet is en is daar niet blij mee. Wat aanvankelijk een routineoverwinning leek, blijkt nu bevochten te moeten worden. Gladjes zegt hij.”Een waardig compliment en een mooi gebaar. Ik sluit me daar graag bij aan.” Hij vermijdt mijn naam te noemen, maar heft het glas “op Victorine”. Victorine zelf is volkomen verbijsterd, pakt het zilveren roostertje op, betast het en legt het vervolgens terug op tafel. Regelmatig dwaalt tijdens het hoofdgerecht haar blik naar het roostertje, naar Lèon, naar mij en naar Tan. In stilte eten we gevieren ons hoofdgerecht op.

Als dessert serveren Victorine en Léon een bosvruchtenbavarois, die eveneens in stilte wordt genoten. Het lijkt alsof ieder met zijn eigen gedachten bezig is, hoewel ik hoop dat de gedachten van Victorine en Léon dezelfde richting zullen uitgaan. Maar omdat je nooit blind kan varen op je eigen hoop of het benul van de mensen heb ik wel een slotoffensief ingecalculeerd. Terwijl Victorine afruimt en Léon koffie gaat zetten pak ik een spel kaarten uit mijn zak, en leg ze op tafel. “Wat dacht je ervan, Lucifer? Zullen we onder het genot van een kopje koffie en een Calvados een kaartje leggen? Ik denk dat je de inzet wel kunt raden. En ter informatie: deze kaarten zijn persoonlijk vervaardigd door Caspar, Melchior en Balthasar, de beschermheiligen van de speelkaartenmakers. Wel?”

Mijn tegenspeler kijkt mij aan. Even flakkert er vuur in zijn donkere ogen, dan zegt hij: “Laat maar zitten, Amandus, deze slag is jou. Die koffie zie ik niet verschijnen – onze gastheren hebben blijkbaar wat anders aan hun hoofd. Mochten ze nog opduiken, vertel ze dan dat ik een dringende zakelijke oproep kreeg. En jij mag morgen mijn rekening vereffenen: één overnachting, twee diners, een fles Calvados.” Hij staat vermoeid op en loopt naar buiten. Zijn kamer zal morgen vermoedelijk leeg en ongebruikt zijn – net als de mijne.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

bobcom
14 jun 2021 · 23 keer gelezen · 1 keer geliket