De Noordzee lonkt
als een rood gestifte mond,
omfloerst met zacht ogend zand.
Als gehypnotiseerde zombies
op een apocalyptische dag
geven we massaal gehoor
aan haar lokroep.
Individualiteit smelt als sneeuw
- wie kent het nog - voor de zon.
Zij, die ooit over ons waakte,
heeft ons allang verlaten.
Ze schijnt nog wel plichtsgetrouw
ze smaalt om de aanblik
van zoveel wanhoop bij elkaar.
Wanneer de gelokten,
de staat van autonoom al voorbij,
enkel nog woede voelen
en razernij.
Wanneer het water, de redder,
glimpsen van verkoeling werpt
tussen duizenden blikken ovens
sidderend in een rij.
Beschaamd om ons eigen kabaal,
de hoeveelheid ruimte
die we eisen,
baden we een uur of vier
in een illusie van bevrijding.
Was het druk aan het strand?
Nee, we pasten er allemaal op.