Te midden van het stof en puin
daar waar ooit
vertrouwde geuren en geluiden
de lucht vulden
met geruststellende tevredenheid,
zit zij nu als een piëta
tussen het bebloede gruis
gisteren nog haar thuis
het hart verbrijzeld
haar dromen tot stof vergaan,
doof zelfs voor de jammerkreten
blind voor hulpeloze blikken
ze ruikt de angst niet meer
geen kou of dorst
kan haar nog deren,
met haar sluier
maakt ze het gezichtje schoon
kust de gesloten oogjes
en schikt nog even de krullen
van haar eerstgeborene
Zo is hij klaar om naar het paradijs te gaan
Zij zal leven in de hel voortaan