Er was eens een dokter die zoals ze had beloofd mee op reis was vertrokken met een van haar patiënten. Ze was op een boot gestapt, had over de reling gehangen langs stuurboord met windkracht zeven en een half opspelend in haar lange haren, en zeeziek geworden.
Gedirigeerd uit het zuidwesten had ze de zeeschommelingen in het belang van haar patiënt getrotseerd. Nog voor er land in zicht was, was ze in een opwelling van misselijkheid aan een tirade over mindfulness begonnen.
‘De kracht van heel deze reis is.....’ stak ze van wal net voor ze over boord kotste.
Kwakjes smurrie afgewisseld met reutelend stil gekreun stervend in meelijwekkend gehoest, kleurde het dek in regenboogkleuren.
In de verte dreef een eiland.
Als twee schipbreukelingen tête-à-tête gezeten in een rubberen reeds opgeblazen reddingssloep werd er aangemeerd door een wat voor een anker moest doorgaan verroest stuk gebogen ijzer uit te werpen over een houten paaltje dat loodrecht verdwaald stond te staan in de verzengende hitte van een hagelwit zandstrand.
Krabben liepen schuin voorbij, keken verbaasd opzij om niet ijlings tegen een eenzame, aan een stuk hout vastgebonden gummiboot op te botsen.
In de verte druppelde het nattigheid die almaar dichterbij regende.
‘Dit lijkt mij niet het moment om aan mijn dichtbundel 'punt aan de lijn te beginnen.’ zuchtte een licht gepikeerde patiënt.
‘Wat maakt dat jij je op dit moment in een literair werk dreigt te verliezen?’ vroeg een tot aan het borstbeen lijkbleek geworden dokter.
Misschien kwam het door de overweldigende stilte die uit die vraag ontstond, maar de oceaan leek plots veel weidser en het eiland op z'n minst een volle centimeter kleiner.