De schade beperken

26 dec 2019 · 26 keer gelezen · 0 keer geliket

Deze keer zou ze niet terugkrabbelen. Wil Heerenveen maakte haar rode sportfiets zorgvuldig vast met een dik kettingslot. Alsof iemand het in zijn hoofd zou halen om hier een fiets te stelen.
  Camerabewaking. Wet van 21 maart 2007, waarschuwde een bord aan de ingang van het hypermoderne gebouw. Wil haalde een hand door haar haren en trok de kraag van haar hemd recht. Ze moest dit doen. Voor Elke en voor zichzelf.
  Haar schoenen tikten luid op de steriel ogende tegels van de inkomhal. De onthaalbediende, een man met grijs haar en dunne lippen, keek haar zwijgend aan.
  ‘Goedendag, ik kom voor Elke Jansen.’
  ‘Vrouwenvleugel?’
  ‘Ik neem aan van wel. Het is tenslotte een vrouw.’
  De onthaalbediende keek haar emotieloos aan. ‘Identiteitskaart?’
   Ze staarde naar de muur terwijl hij op zijn toetsenbord tokkelde.
  ‘U dient uw badge op een goed zichtbare plaats op uw kledij te bevestigen. Uw identiteitskaart kan u na uw bezoek ophalen. Heeft u iets bij om aan de gedetineerde te overhandigen?’
  ‘Neen.’ Had ze iets moeten meenemen voor Elke? Wil speldde de badge op haar houthakkershemd.
  ‘U kan uw tas in de lockers aan de overkant opbergen.’
  Ze wachtte tot de onthaalbediende nog iets zou zeggen, maar hij wendde zich tot een man die achter haar stond. Het was een grote man met een getaande huidskleur, die haar vanonder zijn borstelige wenkbrauwen met droeve ogen aankeek. Hij had een Tupperware-doos bij. Hij volgde haar blik. ‘Briwat, gebak met amandelen. Mijn vrouw is er gek op. Het zijn de kleine dingen die je het meest mist, hier.’
  ‘Je komt je vrouw bezoeken?’ vroeg Wil toen ze aan de lockers stonden. Het deed haar denken aan de kastjes waarin ze haar jas opborg wanneer ze naar een optreden in de Antwerpse concertzaal Trix ging.
  Hij knikte kort maar vastberaden. ‘Elke dag. Op zaterdag kom ik met de kinderen. Die mogen maar één keer per week komen. Dit is geen plek voor kinderen. Maar ze moeten hun moeder toch zien.’ Hij speldde zijn badge op zijn T-shirt.
  ‘Je gsm mag niet mee binnen,’ zei de man toen Wil haar smartphone in haar achterzak stopte.
  Met enige tegenzin legde ze haar gsm in de locker. 
  Ze hoopte vurig dat de metaaldetector niet zou afgaan. Uiteraard gebeurde dat wel. De cipier wees naar haar navel. Wil volgde zijn bik. Het duurde een paar tellen voor het tot haar doordrong dat hij naar haar riem wees. Ze deed haar riem uit en stapte opnieuw door de metaaldetector. Het verbaasde haar niet eens dat het ding opnieuw afging. De portier wees naar de vloer. Wil hopte op een been om haar schoenen uit te doen. Er zat een groot gat in haar rechtersok. Haar kleine teen was gedeeltelijk zichtbaar. Zo te zien was het een tijdje geleden dat ze haar teennagels nog had geknipt.
  ‘Je eerste keer?’ vroeg de man van het amandelgebak toen Wil op de vloer zat om haar schoenen weer aan te doen.
  ‘Valt het zo hard op?’  
  Hij lachte vreugdeloos. ‘Mijn naam is Farid. Voor wie ben jij hier?’
  ‘Mijn beste vriendin. En ik heet Wil.’
  Ze liepen door een lege gang. Betonnen vloer, kale muren met smalle, verticale ramen. Daglicht was hier een schaars gegeven. Wil onderdrukte de neiging om de man te vragen waarom en voor hoe lang zijn vrouw hier zat. In een soort wachtruimte namen ze plaats op een lelijke, gele bank. Er zaten al een paar mensen, die allemaal naar hun schoenen staarden. Wil volgde hun voorbeeld.
  ‘Het went wel,’ zei Farid.  
  ‘Ik hoop het.’

Een cipier opende een deur. Gedwee liep Wil achter de anderen aan. De bezoekerszaal deed haar denken aan de refter van een middelbare school, maar dan met camera’s aan het plafond. Ze mochten niet zelf kiezen waar ze gingen zitten, maar kregen een tafel toegewezen.
  Op internet had ze foto’s gevonden van de rest van het gebouw. Het was nog geen vijftien jaar oud en ontworpen door een gerenommeerd architectenbureau. Wil had lang naar een foto van een cel gestaard. Een bed met een lelijk, bruin laken. Een bureau met een stoel, een wastafel met een spiegel boven en een kleerkast. Hard neonlicht en een raam dat je slechts gedeeltelijk kon openen. Uiteraard met tralies voor. Het idee dat Elke de komende maanden in zo’n kamer moest doorbrengen, had haar kippenvel bezorgd.

Een tiental vrouwelijke gedetineerden kwam de bezoekerszaal binnen. Elke droeg een spijkerbroek en haar versleten T-shirt van Anthrax, een van haar favoriete metalbands. Wil was erbij geweest toen ze dat T-shirt meer dan tien jaar geleden kocht, in een winkeltje niet ver van de Antwerpse Groenplaats. Elkes haar was vettig en ze leek wat afgevallen, maar verder zag ze er goed uit. Ze bleef even achter de stoel tegenover Wil staan voor ze ging zitten.
  ‘Je ziet er goed uit.’
  Elke staarde naar het tafelblad.
  ‘Je hebt je eigen kleding aan, zie ik.’
  ‘Wat had je dan verwacht? Zo’n oranje pak?’
  ‘Eigenlijk wel. En een ketting met een metalen bal aan je voet.’
  Nu glimlachte Elke ook. ‘Het is hier Guantanamo niet.’
  Aan de tafel links van hen zat Farid tegenover een vrouw met kroezelig, zwart haar. Ze glimlachte naar hem terwijl hij schijnbaar argeloos over koetjes en kalfjes praatte. Zelf zei ze niet veel, maar er viel waarschijnlijk ook niet veel nieuws te melden.
  ‘Hoe gaat het met je?’
  Elke keek haar nog steeds niet aan. ‘Geweldig. Ik heb me nooit beter gevoeld.’  
  Wil keek naar haar handen. Het was eraan te zien dat de zomer voorbij was: haar knokkels waren rood en vertoonden al kleine kloofjes. ‘Ik kan me niet voorstellen hoe het is om hier te zitten.’
  ‘Dat kan je inderdaad niet.’
  ‘Moet je je cel met andere vrouwen delen?’
  ‘Nee.’
  ‘Da’s wel goed, dat je een cel voor jezelf hebt. Maar wel eenzaam, neem ik aan.’
  Elke haalde haar schouders op.
  ‘Wat doe je zoal de hele dag?’
  ‘Sporten. En ik help in de wasserij. Ik lees ook veel.’
  Wil kon zich niet herinneren dat ze Elke ooit een boek had zien lezen. ‘Wat lees je dan?’
  ‘Wat er in de boekmobiel zit. Vooral stationsromannetjes en thrillers met een vreselijk voorspelbaar plot. En kookboeken. Vraag me niet waarom ze ons kookboeken geven.’
  ‘Zal ik volgende keer wat boeken voor je meenemen?’
  Nu keek Elke op. Haar groene ogen glansden. ‘Kom je nog terug?’
  Er klonk iets kwetsbaar door in haar stem. Even had Wil het gevoel dat er een kind tegenover haar zat. Ze slikte een krop door. Het had haar vijf dagen gekost om haar moed bij elkaar te rapen. Twee keer was ze tot aan de gevangenis gereden. Daar was ze blijven staan, haar fiets aan de hand. Ze had het niet gekund. Naar binnen gaan, in de buik van dat kille gebouw, waar mensen de dagen aftellen op kale muren. Elke onder ogen komen.
  ‘Natuurlijk kom ik terug. Zal ik iets lekkers meenemen? Het eten is hier vast vreselijk.’
  ‘Dat valt wel mee.’
  Het werd stil. Wil probeerde om haar blik te peilen, maar Elke wendde haar ogen weer af.
  ‘Het is vast beter dan de macaroni van Liesbeth!’
  Elke reageerde niet. Waarom begon Wil ook over hun kotgenote? Dat was verdomme tien jaar geleden. Liesbeth was een vreselijke kok, maar wanneer ze dronken thuiskwamen, was ze meestal de enige die nog de moed kon opbrengen om iets eetbaars te fabriceren en daar waren ze haar maar al te vaak dankbaar om geweest. Dronken zijn is de beste saus. Wanhopig zocht Wil naar de juiste woorden. Ze keek naar de rode en witte strepen op de vloer. Ze vormden een wirwar, een kluwen. Net als haar gedachten. Al vijftien jaar voerden zij en Elke ellenlange conversaties over de meest absurde onderwerpen. Urenlang konden ze met elkaar praten en filosoferen, in dronken of in nuchtere toestand. Maar vandaag stond er een muur tussen hen in. Wil schoof haar stoel wat verder bij de tafel vandaan. De poten schraapten luid over de vloer. ‘Je moeder zal wel balen dat ze haar handtas in een kastje moet achterlaten. Om van die metaaldetector nog maar te zwijgen.’
  ‘Vast.’
  ‘Heeft ze er niets van gezegd?’
  Elke wreef over haar wang. Een vertrouwd gebaar. ‘Ze is nog niet langs geweest.’
  ‘Oh.’
  ‘Ik hoef haar ook niet te zien.’  
  ‘En Grace?’
  Er sloop iets donker in Elkes blik. ‘Ik heb twee keer met Grace gebeld, maar ik heb haar gevraagd om niet langs te komen. Dit is geen plek voor haar en ik wil niet dat ze me zo ziet.’
  Het drong met een schok tot Wil door dat zij waarschijnlijk de eerste was die Elke bezocht. ‘Sorry dat ik niet eerder ben langsgekomen.’
  ‘Geeft niet.’
  ‘Het spijt me, Elke. Van alles.’
  Elkes mond vormde een dunne streep. ‘Je mag een paar van mijn geschiedenisboeken meenemen, als je terugkomt.’
  Het viel Wil op dat ze als zei, en niet wanneer. ‘Geschiedenisboeken?’
  ‘In de witte boekenkast in de logeerkamer. Vooral die over het Oude Egypte.’
  ‘Ik wist niet dat je daarin geïnteresseerd was.’
  ‘Natuurlijk wel.’
  Wil had echt geen idee. Ze hadden het nooit over geschiedenis gehad. ‘Ik ga straks naar je huis en breng de boeken morgen mee. En ik zal de brievenbus leegmaken en de planten watergeven. Dat kan ik wel een paar keer per week doen.’
  ‘Bedankt.’
  Wil wilde graag gedaan zeggen, maar ze kreeg het niet over haar lippen. Ze had helemaal niets gedaan waarvoor Elke haar dankbaar diende te zijn. Integendeel.

Jarenlang had Wil zichzelf wijsgemaakt dat haar vriendschap met Elke onverwoestbaar was, maar de afgelopen maanden was ze tot een onthutsend inzicht gekomen: elke vriendschap is voorwaardelijk. Natuurlijk maken we onszelf graag wijs dat dat niet zo is. Dat er mensen zijn die van ons houden en dat altijd zullen blijven doen – ondanks onze gebreken, wat we ook doen. Nog hardnekkiger is de illusie dat wij zelf in staat zijn om onvoorwaardelijke liefde te schenken. We willen heel graag geloven dat we perfect evenwichtige superwezens zijn die op een haast boeddhistische manier door het leven gaan, liefde verspreidend als heerlijk geurende bloemblaadjes, die we uitstrooien over iedereen die ons pad kruist. De waarheid is dat je zelfs de sterkste liefde of vriendschap kan breken. Dat er soms dingen gezegd en gedaan worden die blijven nazinderen, die barsten veroorzaken. Barsten die je niet kan herstellen. Soms rest je slechts één ding: de schade zoveel mogelijk beperken.

Aan de lockers kwam ze Farid weer tegen. ‘Het lijkt me een lieve, jouw vrouw.’
  ‘Dat is ze ook. De liefste vrouw die ik ken. Een fantastische moeder ook. Binnen elf maanden komt ze vrij.’ Hij deed een niet zo verdienstelijke poging om opgewekt te klinken.
  Ze liepen naar buiten. ‘Mijn fiets staat hier,’ gebaarde Wil. Ze aarzelde of ze Farid nog een fijne dag zou wensen. Het leek zo misplaatst.
  ‘Veilige thuisrit,’ zei hij.
  ‘Jij ook.’
  Ze keek naar zijn lichtjes gebogen rug tot hij tussen de auto’s verdween.

 

(c) Leen Raats
Dit is het eerste hoofdstuk van mijn roman 'De schade beperken'.  Ontdek er alles over op www.leenraats.com

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

26 dec 2019 · 26 keer gelezen · 0 keer geliket