Op een schommel dommelt evenwicht. De rust zij tuimelt altijd richting zwaartepunt. Niets luistert naar mijn wil. Ik zou veel liever drijven zonder iets te moeten voelen.
In de lucht. Daar durven vogels zomaar vliegen over zee al is het water veel te zout om zich te laven. De oceanen zijn gemaakt voor langgerekte stromen en het zingen van een walviskoor.
Zoeter zijn de dagen als de tijd geen misdaad plant. Hij is nochtans steeds onderweg. De gezant van ongeluk draagt onder zijn tenue een t-shirt met daarop een olifant.
Ik heb weer eens gedroomd. De nacht was van kristal en ieder laagje ijs op warme hoop, het brak. Zijn poten zijn zo zwaar een draak kan zijn. Ik sprak tegen mezelf die wartaal van altijd.
Over een fris begin. Toen er nog kikkers zwommen in mijn glas dat ik een vijver noem wanneer de wereld veel te groot lijkt voor een kind met nieuwe ogen.
Over het middenstuk. Die romp van schepen tussen boeg en roer. Ja, er bestaat een theorie die altijd heeft beweerd dat bootjes moeten drijven. Zolang rivieren zich niet vullen met te hete lucht.
Ik heb de gaskraan afgezet. Mijn masker weggelegd. Er stak een blik achter dat scherm die niemand had verwacht. Ik heb een oog te veel. Het ziet geen kleuren, enkel diepe gloed.
Kijk mij niet aan. Dat zeg ik altijd tegen ijsvogels. Ze zitten meestal op een tak te wachten op de dooi van bange dagen. De lente mag zich haasten, denkt de bol met in zijn hart een bloem.
Over het einde durven enkel gieren vliegen. Hun vleugels en hun bek, zij kennen goed de weg naar restjes levensmoed. Die liggen doorgaans aan de rand van het bestaan.
Toen er nog kikkers zwommen in mijn glas. Zolang de draak zich maar vergist tussen het spook en schimmen in mijn hoofd. Ik spreek die wartaal liefst wanneer een langbek naar een dikkop vist.
Ik heb de gaskraan afgezet. De vinken hebben nog geen pan gekozen om hun blindheid te vergeten. Gebakken smaakt verdriet niet beter, lacht de zon.
Er wordt nochtans al lang op hem gewacht. Op hem die slome kerel. Ja, die zendeling met in zijn rugzak salami op kruimels die wat brood proberen zijn.
Kijk mij niet aan. Dat zegt hij ook. Ik ben zo traag dat rampspoed met gemak mijn hielen strelen kan. Ik struikel dan. Over de schaduw van geluk.
uit de reeks 'Waanhoop'