ik ben haar opbouw en haar afbraak
de rivier waar zij van drinkt
de rivier waar zij in uitstort
ik ben haar kloppend hart
haar kankerende zwelling
haar levensader
het bruisen
van haar bloed
ik ben het afval
de last van de arbeider
ik besmeur
wat hij heeft opgebouwd
ik ben haar kwaadste stank
haar zoetste parfum
haar schoonheid
en haar achterkant
ik ben de crisis
de schuldige en aanklager
opstandig en ontwapenend
als de vredesduif
die bij nacht
de trouwe krijgers verstoord
als een scharrelaar
verteer ik
wat de straat ooit te bieden had
tot ook de laatste zelfstandige
zich voor mij op de knieën werpt
laten we verdriet verdrinken
laten we als jong en oud verzamelen
bij de achterpoorten
van een bruine kroeg
wij zijn de student
wij staan op en wij gaan slapen
wij treden uit en sterven af
maar wij keren altijd,
altijd terug