we stoppen de stad in de binnenzak
van een jas die nog niet werd betaald
en toch is er niemand die roept of hapt
dat wij terug moeten komen naar het recht
er te wonen
de stad groeit toe als een open wonde
of is ons luisteren te lui
de verzonnen zon op het dak
een mens die uitkijkt naar een nieuw land
met steden en meren om volbloed de trek
te keren naar veilig en constant
waar daklozen blijven bloeden na de val
we stelen de straat van een buur
maken kabaal als duizend werken
en lopen in een jas van onschuld weg
in een steeg zonder einde
waar honden met handen
ons niet in de boeien slaan