Zandkorrels,
ze schuren mijn hielen.
Ik dwaal doorheen mijn hut.
Mijn maag keert
net als m'n voeten;
Ik durf,
ik wil
of toch niet.
Het gepiep van een deur,
je kucht en draalt.
Jouw hand bonst tegen het hout.
Een stilte volgt;
ik open het slot.
Ik durf,
ik wil,
ik geniet.