Ik wandel door de winkelstraat en voor me stapt een gezin. Of tenminste enkele leden uit een gezin. De mama en de ongeveer tienjarige dochter lopen hand in hand. Het meisje huppelt zoals alleen vrolijke kinderen dat kunnen. De jongen heeft een meter voorsprong en draagt een pak van Spiderman. Hij is de kleinste van het gezelschap, maar van huppelen is er bij hem geen sprake. Hij stapt stoer vooruit. Alsof hij wil zeggen: "De papa is er niet bij, die moest werken, maar ik bescherm ons gezinnetje vandaag tegen boosaardige boeven en ander gespuis."
"I'm Batman", zegt plots een stem mijn hoofd. Het is de stem van onze jongste. Het kostuum van Spiderman doet me aan onze favoriete superheld denken. Na het voor de zoveelste keer bekijken van een Batmanfilm zeggen we het nog dagenlang. “I’m Batman”, met die typische zware stem, zoals die van een verstokte roker. Nee, verkleden als Batman doen we ons niet. Maar er totaal in opgaan, ook al kennen we de films uit het hoofd, dat wel. Al blijft het een jongensding. Als ik tegen mijn vrouw “I'm Batman” zeg, zie ik ze denken: "Ja, het zal wel, kuis het bad dan maar uit, gij badman."
Net als ik in winkelstraat op mijn bestemming wil afslaan, gaat de kleine Spiderman tegen de vlakte. Hij zet het op een huilen, want een val op die harde straatstenen doet ook bij superhelden pijn. Het troosten is voor mama. Ze kunnen dat op een manier waarbij het heldendom zelfs bij een wenende Spiderman overeind blijft. Hij plakt aan haar zoals de echte Spiderman dat in de film doet, maar hier tegen een schouder in plaats van tegen een gebouw. Ik zie hem nog net wat tranen en snot aan mama's schouder vegen. De held.