Vooraf:
De tent in de tuin is een verhaal in opbouw. Dit is een eerste deel.
De tent in de tuin
Papa,
Elke zomer tot ik tien werd, stond er een tent in onze tuin. Daarin sliepen we met drie: ik, Lukas en jij, met je tenen vlakbij onze neuzen. Ik kan me niet herinneren of je echt niet in dezelfde richting als de onze paste, dan wel of je je voeten en lange tenen uitgerekend daar tussen ons in parkeerde... om ons met wat meer afstand in het oog te kunnen houden, of om een ander perspectief te hebben op de griezelverhalen die we elkaar vertelden. Misschien deed je het nog vooral om onze van chocolademelk verzadigde adempjes niet recht in het gezicht te moeten incasseren. Die chocolademelk werd door mama voor ons naar buiten gebracht, geserveerd met slagroom en hagelslag, in plastic kopjes en steeds zorgvuldig neergezet op de wiebelende kampeertafel bij de ingang van onze tent. Bijzonder is het, hoe alles zoveel specialer werd wanneer de context niet de keuken, amper vier meter verderop, maar wel de tuin was. We waren avontuurlijke kampeerders, van kop tot lange tenen. We waren bang van niets en voorzien van alles: kampeertafel, slaapzakken, muggenmelk, een zaklamp, twee knuffelberen en de sleutels van het huis voor als we 's nachts moesten plassen. Wie het tegen die tijd te koud had of te hevig was geschrokken van de kat van de buren in onze tuin, kon dan binnen bij mama blijven. Zij was te ziek te om te kamperen, vertelde je ons altijd. En zo gebeurde het wel eens dat ik niet terug de tuin in ging, maar in plaats daarvan bij haar bleef, omdat alleen slapen me vele malen enger leek dan buiten in een tent.
Ik drink koffie aan de keukentafel. Het is zomer. Ik ben intussen achtentwintig. Nu, zoveel zomers later vraag ik me af wat je dacht wanneer ik niet terug de tent inkwam. Vond je me een bangerik, zoals ik er 's winters als kind echt wel een was, op schaatsen, bang om te vallen, er toen, net als nu, van overtuigd dat voeten dienen om er stevig op te staan of om heel snel weg te rennen? Vermoedde je dat ik gewoon heel dicht bij haar wilde blijven? Raadde je dat ik toen al voelde mijn moeder kon verdwijnen? Dat ze zou verdwijnen, in de nacht. Raadde je dat ik restjes tijd verzamelde voor de ochtend komen zou waarop ons gezin niet langer uit vier, maar uit drie delen zou bestaan. Ik wil je zo graag vragen wat je toen al wist, papa, maar ik vraag je al jaren niets. Ik betrap mezelf erop in jouw bijzijn rond herinneringen te laveren, nooit meer alles met je te delen. Ik zal ook nooit meer met je spreken over de tent in onze tuin, omdat zij daar niet bij ons was en jij slechts kan leven in de herinnering aan momenten waarop ze er wel nog was. Maar wat zal er dan nog van ons overblijven?