Caroline Spaas

Gebruikersnaam Caroline Spaas

Teksten

Dag Sinterklaas

Dag Sinterklaas, ’t Is dringend. Meneer Alexander zei gisteren op de televisie dat alle winkels weer gaan sluiten en dat hij pas in december gaat zeggen of die terug open mogen gaan. Dat hij dat gaat proberen wel, zodat U nog pakjes kan gaan kopen. Toen was ik dus in de war, want… Wacht, ik ben Leonard, dat was ik vergeten te zeggen. Maar de pakjes, als de winkels toe zijn en U toch geen magazijn hebt, ik dacht echt dat U een magazijn had, met roetpieten en een band met pakjes erop en een stal voor Mooi Weer Vandaag, maar als U geen magazijn hebt, dan hebben we misschien een groot probleem, want als de winkels niet terug open gaan, kan ik dan wel pakjes vragen? Ik hoop van wel, ook voor mijn zusje. Die is nog maar pas geboren en die heeft nog nooit een schoen gezet. Ze heeft eigenlijk ook nog geen schoenen, maar ik heb haar een schoen van mij gegeven en ik denk dat ze daar heel graag pakjes in wil krijgen. Ik wil dus aan U vragen of dat dan wel gaat lukken, want ik heb het haar al beloofd en ik denk dat ze heel verdrietig gaat zijn als er niks in haar, of ja in mijn schoen ligt en ze weent eigenlijk al heel veel, dus ik zou het niet leuk vinden als ze nog meer moet wenen, Sinterklaas. Ik hoop dat mijn mama mooi aan het schrijven is, zodat U mijn brief zeker goed kan lezen, Sinterklaas. Mama is me aan het helpen. Ze zei dat we wel een brief naar U kunnen sturen en dat dat beter is, omdat meneer Alexander, die ik eerst een brief wilde sturen, heel veel brieven krijgt, ook op zijn computer, en waarschijnlijk geen tijd heeft om mijn brief te lezen. Gaan we dus wel pakjes krijgen en hoe gaat U dat dan doen als U niet naar de winkel kan gaan en als U ook geen magazijn heeft zoals ik dacht? Meneer Alexander zei ook dat we beter niet op reis gaan en kan U dan wel van Spanje naar België komen dit jaar? Opa en oma gingen normaal in de zomer van België naar Spanje varen dit jaar en dat mocht niet, dus mag dat dan wel andersom? Of mag dat wel als je de Sint bent? Ik ben ook een beetje bang Sinterklaas, want mama zegt altijd dat we opa en oma dit jaar niet veel mogen zien omdat ze al een beetje oud zijn en omdat het virus oude mensen heel ziek kan maken en ik had in de zomer een boeket geplukt voor oma toen we waren gaan wandelen, maar ik mocht het niet zelf geven omdat mijn armen te kort zijn en omdat ik dan heel dicht bij haar moest komen om het aan haar te kunnen geven. Ik hoop dat U me nu niet stout vindt, Sinterklaas, maar U bent toch eigenlijk ook een beetje oud? En als U dan toch pakjes gaat kunnen kopen, is het dan wel zo’n goed idee dat U naar alle huizen gaat? Wat als het virus U ook ziek maakt? Kan U dan doodgaan? Mama zegt dat U niet dood kan gaan, maar vergeet alsjeblieft niet te zeggen of mama gelijk heeft, Sinterklaas, en stuur me alsjeblieft snel een brief terug over al mijn vorige vragen, over de boot en of dat mag en vooral over de pakjes voor mij en voor mijn zus. Mijn zus heet Ophélie, maar die kan nog niet praten, dus alsjeblieft onthouden dat ik ook voor haar heb gevraagd over de cadeautjes. Mama zegt ook dat paarden geen cake mogen eten, maar ik bak sinds het virus is gekomen elke week samen met mama een cake voor oma en ik zou ook graag een stukje geven aan Mooi Weer Vandaag, een stukje wortelcake dan, als dat misschien toch mag, omdat er wortelen in zitten. Mag dat dan? Dank u wel Sinterklaas om mij te helpen met mijn in de war. Als alles goed komt dan wil ik graag die houten speelgoedauto met die pretzel op zijn dak (ik heb de foto in mijn brief gestoken) en voor mijn zus doe maar een tut.   Veel groetjes, Leonard   PS Lieve Sint, dit is Leonards mama :) Ik kaap even het postscriptum van onze dappere zoon. Blij dat je terug thuis bent, ik ben al naar bed. Ik schrijf morgen wel een geruststellend weerwoord, in de hoop dat dit zijn zorgen kan doen vervagen. Bel jij nog eens naar je moeder voor een raambezoek dit weekend? Het viel me vanavond nogmaals op hoezeer hij je ouders mist. Zoen.

Caroline Spaas
0 0

Moederhuid

Ik kijk naar mijn dochter in mijn schoot en besef dat ik veranderd ben. Daar waar mijn moederschap mijn therapeutisch werk doorkruist, ontstonden raakvlakken die ik niet kende voor ik moeder werd. Mijn lichaam is veranderd. Ik luister anders. Mijn nieuwe huid kent teer geworden plekken waar verhalen van cliënten in verzanden. Wanneer ik na mijn werk mijn dochter voed, ruik ik soms het zoute water doorheen mijn zoete melk. Ik hoor de kolkende twijfels van moeders aan de rand van de vloedlijn, daar waar ze hun kind over de grens van hun vaderland tillen. Ik voel dat ik niet weet hoe je opvoedt in ontworteling. Wanneer ik mijn dochter te slapen leg, verbeeld ik me hoe sprookjes klinken in een moedertaal die trauma’s in zich draagt, maar terzelfdertijd een thuis vertolkt. Ik voel dat ik niet weet hoe je slaapzacht zegt met een moederlijf dat bekend is met de angst om je kind te verliezen, in een bomaanslag, in de zwarte diepte van de Middellandse zee, aan de kogels van een gefortificeerd continent, aan een oneerlijk toekomstperspectief in een bang, vijandig gastland. Wanneer mijn dochter naar me lacht en mijn lichaam haar lach zonder aarzeling beantwoordt, proef ik de verdoving die volgt op geweld, de verdoving die moeders en kinderen in leven houdt als pijn ondraaglijk wordt. Ik voel dat ik niet weet hoe je blijft beloven dat het goed zal komen met een in het nauw gedreven hart. Ik wil mijn dochter een taal aanleren waarin ze plaats laat voor de stemmen die onze wereld probeert te dempen. Ik voel dat zij mij woorden geeft om in onrecht onbegrensde moederliefde te lezen, op mijn huid en eronder.

Caroline Spaas
2 1

Groen licht.

Amélie staart voor zich uit. Als je in haar ogen kijkt, zie je niet zoveel, maar in haar hoofdje is het erg druk. Daar denkt ze aan bijen en aan hoe die honing maken. Dat had ze gisteren aan haar vader gevraagd en die vertelde dat bijen, net als kinderen, heel graag snoepen en dat bloemen voor bijen zijn wat koeken voor kinderen zijn: het aller heerlijkste ter wereld! ‘En als bijen dan bloemen eten,’ ging haar vader verder, ‘dan plakken hun pootjes, zoals jouw handjes plakken als je koek en snoepjes eet. Met die plakpootjes maken bijtjes honing!’ Amélie wordt uit haar dagdroom weggerukt wanneer ze juf Liesl hoort zeggen dat ze straks binnen en niet buiten mogen spelen. Ze had zo uitgekeken naar de speeltijd om naar de bijen te gaan kijken die zoemen rond de bloembakken aan de schoolpoort. Ze wilde voelen hoe hard hun pootjes plakken en plande minstens één bijtje interviewen om te vragen welke bloem haar lievelingskoekje is. Interviewen, dat woord leerde ze ook van haar vader, die doet dat elke dag, maar met mensen, niet met bijen. Maar nu moeten ze dus binnen blijven. ‘Maar waarom binnen juf?’ vraagt Amélie. ‘Omdat het gaat onweren,’ antwoordt juf Liesl. ‘Hoe weet je dat juf?’ onderbreekt Amélie een ander kindje dat net wilde vragen of ze binnen dan op stelten mochten spelen. ‘Dat kan je zien aan de lucht, Amélie, je kan zien dat het gaat onweren aan de groene lucht.’ ‘Waarom is de lucht groen als het gaat onweren, juf?’ Juf Liesl aarzelt, haalt haar schouders op, dan gaat de bel. ‘Dat weet ik niet, Amélie, maar geloof me nu maar en blijf binnen spelen.’ Wanneer ze ’s avonds thuiskomt, besluit Amélie aan haar vader te vragen waarom de lucht groen wordt als er onweer aankomt. ‘Da’s heel simpel, meisje,’ zegt haar vader, ‘de lucht wordt groen als er onweer op komst is, omdat de grassprietjes dorst hebben als het warm is en blij zijn als het gaat regenen. Grassprietjes die blij zijn, die glunderen en je ziet het bijna niet, maar glunderen geeft licht! Grasgoen licht! En dat licht dat kleurt dan de lucht.’ ‘Wat leuk,’ denkt Amélie en ze vraagt zich af of zij ook soms glundert. ‘Ja, ook jij kan glunderen,’ zegt haar vader, ‘en als mensen glunderen, dan geven hun ogen licht.’ ‘Wauw,’ denkt Amélie. Ze springt van vaders schoot en besluit morgen aan juf Liesl te vertellen over gras dat glundert en ogen die licht geven en ook dat haar vader echt alles weet. De volgende dag op school lijkt juf Liesl zo druk dat Amélie niet zeker weet of er nog plaats is in het hoofd van de juf om wat meer te leren over gras en ogen die met hun licht de lucht inkleuren. Ze denkt dat het beter is nog eventjes te wachten om haar nieuwe weetjes met de juf te delen. Na deze les misschien... In plaats daarvan probeert ze dan maar op te letten. Nu Amélie beter luistert naar wat de juf aan het vertellen is, merkt ze op dat de les gaat over de mensen die haar vader altijd interviewt. Mensen die niet meer in hun huis kunnen blijven wonen of zelfs niet meer in hun land kunnen blijven wonen, omdat er in hun land heel veel gevochten wordt en het daar gevaarlijk is. Haar vader had al vaak over deze mensen verteld en nu Amélie daaraan denkt, herinnert ze zich dat haar vader één keertje niet alles wist. Dat was toen ze hem vroeg waarom sommige mensen in dit land niet willen dat mensen die vluchten naar ons land komen. Haar vader zei toen dat de mensen die dat niet willen bang zijn van de mensen die van een ander land naar ons land komen, zoals zij soms ook bang is. ‘Zoals vroeger, papa?’ vroeg Amélie, ‘van de monsters onder mijn bed?’ ‘Precies,’ zei vader. ‘Maar, papa, die monsters waren toch niet echt?’ ‘Nee, precies,’ zei vader nog een keer, maar hij leek niet echt goed op te letten, vond Amélie. ‘Paaap, die monsters waren toch niet echt? Zijn grote mensen dan ook soms bang van dingen die niet echt zijn?’ ‘Dat zijn ze zeker, lieveling,’ zei haar vader. Hij haalde diep adem en zuchtte, dat weet Amélie nog goed. ‘Maar het is ook wel echt, waar die grote mensen bang voor zijn, soms is iets echt en ook niet echt tegelijk, soms is het allemaal heel ingewikkeld.’ Amélie begreep niet goed wat haar vader wilde zeggen, maar misschien konden ze samen wel een oplossing bedenken. ‘Wat kunnen we dan doen, papa, om de mensen te helpen die een nieuw land zoeken en om de mensen te helpen die bang zijn om hun land te delen?’ ‘Dat weet ik niet goed, meisje. Ik weet het niet meer zo goed…’ ‘Ik weet het wel, papa! We kunnen doen wat we met de monsters deden toen die nog onder mijn bedje woonden! Een verhaal voorlezen!’ ‘Da’s waar, meisje,’ zei vader, ‘we moeten verhalen vertellen, we moeten hun verhaal vertellen. We moeten hun verhaal blijven vertellen.’

Caroline Spaas
19 1

De tent in de tuin - Als een tekening.

Vooraf: De tent in de tuin is een verhaal in opbouw. Dit is een derde deel.   Als een tekening Wanneer ik in de spiegel kijk, vraag me af of anderen aan mijn gezicht kunnen zien dat er beelden zijn die niet vergeten kunnen worden. Wanneer ik in de spiegel kijk, zie ik ze. Op mijn wang zie ik de sporen van haar aanraking, hoe ze me troostte als ik een nachtmerrie had, hoe ze me liefdevol kneep als ze trots op me was. Vertelt mijn neus aan anderen hoe heerlijk ze rook? Naar wilde bloemen in een veld met hoog gras, naar suikerspin, naar koffie soms, en hoeveel rust dat amalgaam me bracht wanneer ik in haar armen lag. Getuigen mijn ogen er nog van hoe moeilijk het was om haar ongelukkig te zien, dagenlang roerloos in bed of opgekruld in een hoekje van de zetel? Dragen ze de sporen van de tranen die ik liet wanneer zij huilde? Kunnen anderen de herinnering zien aan de ontzetting op mijn gelaat toen ik er mezelf voor het eerst op betrapte te denken dat ze misschien nooit beter zou worden? Lezen ze nu nog de vraagtekens die zich op mijn voorhoofd vormden toen ik me afvroeg of ze zou verdwijnen? Wilde bloemen in het hoge gras, een moeder die door de wind werd weggevoerd. Soms zie ik bloemen die me aan haar doen denken, of een tekening van een bloem. Als een tekening haar al voor me terug kan brengen, is het dan niet waarschijnlijk dat er beelden op mijn gezicht geschreven staan, dat iedereen kan lezen wat ik verloren heb?   Papa, weet je nog?  Hoe het mijn gewoonte was om tekeningen voor haar te maken, wanneer ze voor de zoveelste dag op rij neerslachtig in de zetel lag en opnieuw al zolang niet meer leek te hebben bewogen? Ik tekende wat ik die dag buiten had gezien, op weg naar school. In het weekend tekende ik wat je vanuit het keukenraam kon zien. Wanneer ze in de zetel lag, hield ze alle gordijnen dicht, dus vond ik het mijn taak om buiten voor haar naar binnen te brengen. ‘Meneer Pierre heeft zijn brievenbus alweer geschilderd’, rapporteerde ik in potloodstrepen. ‘Op weg naar school dragen de bomen intussen roze bloesems’. Die bloesems kleurde ik donkerder dan ze in werkelijkheid waren, omdat ik dacht dat ik de natuur nog mooier moest maken dan ze al was, als de lente haar al niet meer overtuigen kon om op te staan. Ik tekende Lukas zijn gezicht, vervormd, zoals wanneer hij het tot jouw ergernis tegen de ruit van onze auto drukte. Ik koos er nadrukkelijk voor haar af te schermen van triestere taferelen, de dode kat van Klaartje, ook al maakte het beeld van dat beestje, aangereden in de goot, me wekenlang onrustig. Ik tekende ook nooit de regen, zelfs niet als die viel wanneer de zon scheen en ik me afvroeg of ik ook in haar ogen regenbogen zou kunnen vinden als ze doorheen haar tranen lachte. Tussen de tekeningen die ik voor haar maakte, zaten er ook enkele van de maan. Die maakte ik wanneer ik niet kon slapen, wakker lag van het idee dat mama steeds scherper leek te vervagen. Dan keek ik uit mijn dakraam naar de sterren en naar de maan in al haar vormen. Een tijd lang vroeg ik me af of de stand van de maan me meer zou kunnen vertellen over de staat waarin mama op dat moment verkeerde, over het wassen en afnemen van haar verdriet. Nu, zoveel zomers later, besef ik dat mijn moeder in een hemellichaam werd geboren, voorbestemd om een beeld te worden tussen de sterren.

Caroline Spaas
0 0

De tent in de tuin - De nacht waarin ze verdween.

Vooraf:  De tent in de tuin is een verhaal in opbouw. Dit is een tweede deel.   De nacht waarin ze verdween.    Papa,  Je vond haar toen je thuiskwam na een bedrijfsetentje. Je besloot om mij en Lukas niet te wekken en belde ook geen ambulance. Tot iets minder dan een maand voordien had je dag en nacht, dag en opnieuw nacht de wacht gehouden. Je waakte in elk deurgat en eiste van haar en van ons allemaal dat alle sloten onvergrendeld bleven. Je zorgde ervoor dat ze nooit uit je zicht verdween, en daardoor niet uit onze levens stappen kon. Die avond was je voor het eerst een avond weg, omdat het beter ging, volgens haar, in onze ogen en in die van haar psychiater. Toch denk ik dat je niet verrast was toen je in jullie badkamer de sporen van een overdosis pillen aantrof. Je vond haar in de schaduw van de maan, de schaduw van jullie bed en zakte naast haar op de grond. Dat vertelde je me nooit, over dat neerzakken, je spreekt namelijk ook niet over deze avond, maar ik beeldde het me later in. Ik beeldde het me in toen ik probeerde te begrijpen waarom je ons in bed liet liggen en besloot geen hulpdienst te betrekken. Het was al ochtend toen je ons belde vanuit het ziekenhuis. Ik wist al wat je ging zeggen voor je het zei. Lukas en ik hadden zo vaak op deze realiteit geanticipeerd, maar wisten ook hoe onwerkelijk het altijd zou voelen, dat ze ooit niet meer naast ons aan de ontbijttafel zou zitten, geflankeerd door Froot Loops, dat de vier stoelen op een dag altijd teveel maar daarna nooit meer voldoende zouden zijn. Je bevestigde wat we al vreesden en tijd stond plots stil. Het moment vernauwde en drong alles overspoelend binnen. Ik dacht en voelde niets, maar zag alles plots schreeuwend scherp. De Froot Loops, drijvend in melk, zoutkristallen in de verse boter, het brood dat ademhaalde. Kruimels aan een mes, kruimels rond het brood, een scheur in de zak, kruimels op de grond, een barst in een glas, een spoor van zon op tafel, lauwe koffie in een kop en hoe mijn handen trilden, maar ik dat niet voelde, enkel zag. Ik denk dat je toen je haar vond meteen wist dat het voorbij was, nog voor je echt dichtbij haar gekomen was, dat je wist hoe er niets meer voor je over was om te beschermen. Je wist dat je verloren had. Precies op het moment dat dat besef tot je doordrong, bedenk ik dat je dichterbij ging, en naast haar bent neergezakt. Ik verbeeld me hoe alle kracht toen uit je gleed, langs haar lome voeten vloeide, over de vloer van jullie slaapkamer, de badkamer en de trap. Je laatste hoop uit huis gespoeld, maar je deed niets. Ik denk soms dat je door niets te doen alles probeerde te doen wat zij van je verlangde. Ik denk dat je haar zo eindelijk alles gaf dat ze van je wilde hebben, maar wat je liefde voor haar je niet eerder toeliet haar te geven. Nu vraag ik me soms af of je schetsen maakt van de momenten die hadden kunnen overleven, als je wel een ambulance had gebeld, of je je afvaagt of het nog iets had uitgehaald. Ik vraag me af of je jezelf verantwoordelijk acht, of het etentje vervloekt dat waarschijnlijk veel te saai was voor het bedrijfsbudget dat er aan werd gespendeerd. Als je die vragen hebt en ze ooit met mij zou durven delen, zou ik je antwoorden dat ik vrees dat het hoe dan ook verloren was. Ze wist heel goed waarom ze ons en haar psychiater vertelde dat het echt wel beter ging, ze wilde dat je plaats zou ruimen. Als je dat niet had gedaan, had ze op dag haar plan toch doorgezet, met of zonder ons. Daarna zou ik je vertellen, papa, dat ik begrijp dat je je schuldig voelt. Ik voel het elke dag.  Vorige week leken mijn dromen voor het eerst in lang terug op de schreeuwerige nachtmerries waar ik last van had vlak nadat ze gestorven was. Ik kreeg de opdracht haar te redden, maar mijn opdrachtgevers vulden in één adem aan dat ze al dood was en ik niks kon ondernemen. Het engste aan die dromen is nooit het schuldgevoel, maar het gevoel dat ik zelfs geen kans meer krijg, en daardoor nooit schuld zal kunnen dragen. En als ik niet schuldig ben, wat ben ik dan wel? Wat heb ik dan voor haar betekend? Ik wilde je die ochtend bellen, maar deed het toch maar niet. Ik weet immers niet of jij kan geloven in schuld als iets dat leven geeft.  

Caroline Spaas
0 0

De tent in de tuin.

Vooraf: De tent in de tuin is een verhaal in opbouw. Dit is een eerste deel.    De tent in de tuin   Papa,  Elke zomer tot ik tien werd, stond er een tent in onze tuin. Daarin sliepen we met drie: ik, Lukas en jij, met je tenen vlakbij onze neuzen. Ik kan me niet herinneren of je echt niet in dezelfde richting als de onze paste, dan wel of je je voeten en lange tenen uitgerekend daar tussen ons in parkeerde... om ons met wat meer afstand in het oog te kunnen houden, of om een ander perspectief te hebben op de griezelverhalen die we elkaar vertelden. Misschien deed je het nog vooral om onze van chocolademelk verzadigde adempjes niet recht in het gezicht te moeten incasseren. Die chocolademelk werd door mama voor ons naar buiten gebracht, geserveerd met slagroom en hagelslag, in plastic kopjes en steeds zorgvuldig neergezet op de wiebelende kampeertafel bij de ingang van onze tent. Bijzonder is het, hoe alles zoveel specialer werd wanneer de context niet de keuken, amper vier meter verderop, maar wel de tuin was. We waren avontuurlijke kampeerders, van kop tot lange tenen. We waren bang van niets en voorzien van alles: kampeertafel, slaapzakken, muggenmelk, een zaklamp, twee knuffelberen en de sleutels van het huis voor als we 's nachts moesten plassen. Wie het tegen die tijd te koud had of te hevig was geschrokken van de kat van de buren in onze tuin, kon dan binnen bij mama blijven. Zij was te ziek te om te kamperen, vertelde je ons altijd. En zo gebeurde het wel eens dat ik niet terug de tuin in ging, maar in plaats daarvan bij haar bleef, omdat alleen slapen me vele malen enger leek dan buiten in een tent. Ik drink koffie aan de keukentafel. Het is zomer. Ik ben intussen achtentwintig. Nu, zoveel zomers later vraag ik me af wat je dacht wanneer ik niet terug de tent inkwam. Vond je me een bangerik, zoals ik er 's winters als kind echt wel een was, op schaatsen, bang om te vallen, er toen, net als nu, van overtuigd dat voeten dienen om er stevig op te staan of om heel snel weg te rennen? Vermoedde je dat ik gewoon heel dicht bij haar wilde blijven? Raadde je dat ik toen al voelde mijn moeder kon verdwijnen? Dat ze zou verdwijnen, in de nacht. Raadde je dat ik restjes tijd verzamelde voor de ochtend komen zou waarop ons gezin niet langer uit vier, maar uit drie delen zou bestaan. Ik wil je zo graag vragen wat je toen al wist, papa, maar ik vraag je al jaren niets. Ik betrap mezelf erop in jouw bijzijn rond herinneringen te laveren, nooit meer alles met je te delen. Ik zal ook nooit meer met je spreken over de tent in onze tuin, omdat zij daar niet bij ons was en jij slechts kan leven in de herinnering aan momenten waarop ze er wel nog was.  Maar wat zal er dan nog van ons overblijven?  

Caroline Spaas
1 0

Kindertijd.

Toen ik deze ochtend wakker werd, herinnerde ik me dat ik over mijn grootmoeder had gedroomd. Het grootste deel van mijn leven woonde mijn grootmoeder bij ons gezin in hetzelfde huis, op haar eigen verdieping weliswaar, met een eigen keuken, badkamer en een eigen living, waar ze urenlang TV keek. Altijd naar Familie en 's namiddags naar documentaires, over een van beide wereldoorlogen of over de klassieke oudheid, al dan niet vooraf opgenomen op een van vele videocassettes die vandaag nog meegaan.  In mijn droom stapte ik mijn eigen, gelijkvloers appartement binnen, om in de achterste kamer de trap naar haar verdieping te ontdekken. Ik kondigde mijn thuiskomst aan en liep de trap op. Mijn grootmoeder had die dag op mijn dochtertje gepast, terwijl ik uit werken was. "Alles is vlot gegaan', zei ze, en ook: "Je ziet eruit alsof je je ergens zorgen over maakt".  Ik ging zitten in het zeteltje van donkergroen velours, waarvan de vering na vele jaren aan kracht had ingeboet. Met mijn meisje nog op haar schoot zat ze tegenover me en luisterde naar de gedachten die ik traag ontvouwde, als de wikkel rond een Napoleon bolletje uit haar zware kristallen schaal, waarvan mijn broers en ik het deksel lange tijd niet zelf op mochten tillen. Ik lichtte het deksel van mijn twijfels en deelde met haar de vragen die ik had over deze nieuwe rol als moeder, over de manier waarop zij het voor mij had gedaan, het haar dochter had zien doen, naar mij kijkt terwijl ik mijn poging waag voor de vierde dochter in de rij. Ze zat tegenover me en luisterde. Ze drukte een kus op het voorhoofd van mijn dochter en zei precies wat ik niet wist dat ik wilde horen.  Moeder worden voelt als opnieuw veel meer kind worden. Ouderschap komt met de nood om de trap op te kunnen lopen, de nood om op te stijgen doorheen de generaties die voorafgingen en daar op zoek te gaan naar stukjes zekerheid, naar stukjes kindertijd om mee te nemen naar beneden. Mijn grootmoeder met de donkergroene zeteltjes zou morgen 82 jaar geworden zijn. Mijn dochter is naar haar vernoemd. 

Caroline Spaas
0 0