Neerwaarts spint de treurwilg draden
van frisgroene takken waarover de regen
van blad tot blad
druppelsgewijs kan zakken.
Naadloos en stil ,
verdicht zich, ‘t weefsel van wilgegroen
dat met zijn schaduwen liefdevol en royaal
de aarde zoent.
Statig draagt hij gewillig zijn tooi ,toegeeflijkgezind, en laat zijn draperie buigzaam en flexibel luchten in de wind.
Als dan de tijd verglijdt
en hij ‘n diepe buiging maakt
is ’t zijn warme tapijt
in ‘ t vurigste palet,
dat de aarde raakt.