Schoenen met paardekak, meer preutse wijven dan zotte en vooral te veel flieken. Veel langer konden ze niet blijven in ‘t stad. Aloïs nog het minst met zijn zevenduizend getjoepte marken. Ze besloten weg te trekken, naar het Vloethembos. Daar waren evers, noten, bessen, patattenvelden in de streek en gingen ze zekers niet ommekommen van den honger.
Eerst door ’t Valkenbos, dan naar Zedelgem om te zien of er bij Lievens-Pyck niets te rapen viel, of men alginds niet over de omheining konde kruipen om wat van het brouwsel in die groene flessen mee te graaien.
’t Was bij café De Swarten Hoop dat ze hem voor het eerst zagen. Staand, naast een witte koersvelo. Of die velo van hem was, vroeg Ignace. De struise beer zweeg eerst en begon dan te lachen, “neen, van dé Koereur van Gistel, die met zijn blèterige giètestemmetje. Van 'em afgepakt, omdat ie lèlijk tegen me begost te doen, Bernard-den-dommen-oend noa me ríep”.
Nu lag ie daar in de gracht, knock out, die cyclist, die krullenleeuw met zijn gedopeerde billen. Een touw rond zijn nek en meesleuren naar Zerkegem om hem, die anabole schijnheiligaard met zijn geschoren poten, daar te offeren aan Sint-Vedastus.
Quatsch! Neen, ze lieten hem liggen, want hij stonk, naar babycrème, naar muffe talk en zadelschurft.
Bernard is toen met hen meegestapt, die witte fiets aan de rechterhand. Toen ze bij Claeys kwamen, konden ze ’t weer niet laten en hebben ze daar een nieuwe Fiat Picolla 18 gestolen waarmee ze verderreden tot bij Lievens. Met zijn vieren zijn ze daar over den draad gekropen.
Met vier bakken groene drieëndertigers zijn ze naar Vloethem getrokken waar ze nu, vele inbraken later, nog altijd zaten, waar ze toen hoog in de ratelpopulieren ieder voor zich een hut gebouwd hadden en waar later ook Pietje Vandamme, de rauwe spruitenfretter, een kot in mekaar was komen flansen met in zijn hoofd de gedachte dat zoiets zomaar kon en mocht hier in hun kampement.
Jeroen veegde de vier-kazen-kots van Bernards kin, die weer begon te bewegen, te spreken, te zeggen dat ze ’t morgen gingen doen, dien inbraak bij Van Hencxthoven. “Van Huele en Van Hencxthoven, die weten pas hoe dat men brouwen moet. Sano, da's verdomme machtig spul”, zegde Ignace.
Met de Picolla zouden ze naar Gistel trekken en onderweg een karre scheefslaan op het erf van dien geschiften boer, die dacht dat ie met zwanekak langere witloof kweken kon.
‘Sano, quatsch en zadelschurft’, deel 4 van het kortverhaal 'De vier van Vloethem'
uit de reeks 'Ignace Somers'