De Vos en de Scheper

BenB
11 jun 2021 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket

Er was eens een Herder en zijn Schapen.
Het leven was goed, hij hoefde niet te schrapen.
Een klein hutje in de bergen, ver weg van de stad.
Zijn kudde zo groot,  was al wat hij had.
De moedige Scheper was zijn trouwste hulp.
Slangen, wolven en beren, die sloeg hij tot pulp.

Op een dag keek de Vos vanuit de struiken en dacht, ‘Ik heb een Idee!’
Hij benaderde enkele Schapen en zei, ‘Psst, kom eens met me mee!’
‘Wat doe jij hier, Vos?’ zegt een van hen smalend.
‘Denk maar niet dat je ons aankan,’ zei een tweede, veel minder onthalend.
 ‘Natuurlijk niet, vrienden,’ antwoordde de Vos.
‘Veel groter en sterker zijn jullie. Als ik me misdraag ben ik zeker de klos.’
‘Ik kom jullie net waarschuwen voor het echte gevaar.’
‘Zie ginds, de Scheper, een Wolf in donshaar!’
De Schapen bekeken elkaar en lachten het uit.
Het sloeg echt nergens op, wat kwam uit die snuit.
‘De Scheper beschermd ons net van rovers en andere gevaren,’ blaatte een van de rammen.
‘En hoe doet hij dat?’ vroeg de Vos. ‘Met beten en schrammen!’
Dat was waar, gaven ze grif toe.
‘Kijk maar naar z’n lange poten en scherpe tanden. Daarin zit de clou!’
De Schapen keken om en zagen nu de gelijkenis.
Hadden zij het dan echt zo fout en zo mis?
‘Blaffen, snauwen en bijten?’ onderbrak de Vos. ‘Wat voor een beschermer zou dat nu zo doen?
‘Hij wil jullie enkel voor  zichzelf houden! En daarbij, met die stevige hoorns op jullie hoofd, hebben jullie toch geen nood aan zo’n oen?’
‘Neen!’ blaatten de fiere rammen.
‘Als we samenwerken kunnen we die gemene Scheper wel verjagen en indammen!’
De Vos zag dat de Schapen waren overtuigd.
Hij likte zijn lippen nu het geluk hem had toegejuicht.
Langer verder keuvelen had niet veel zin.
Hij bedankte voor hun tijd en sloop het struikgewas weer in.

De Schapen vertellenden diezelfde dag nog het nieuws aan de rest van de kudden.
Wanneer ze allen stampten en stoten kon de Scheper het wel schudden.
‘Maak dat je wegkomt! De Vos heeft je sluwe plannen verraden, jij wreedaard!’
Verwensingen en beschimpingen waren verder de standaard.
De Scheper kreeg genoeg van de onhandelbare schapen en zette het op een lopen.
Dat de Herder hiervan zou horen dat konden ze in hun oren knopen.
De schapen waren blij met hun overwinning en blaatten van enthousiasme.
De Vos feliciteerde hen bevestigend maar met onopgemerkt sarcasme.
Diezelfde avond nog sloop de Vos tussen slapende schapen en nam een van de lammetjes beet.
Zijn plan was gelukt, niemand bewaakte de keet.
Met sierlijke sprongen ontweek hij spottend de woedende Schapen die hem probeerden te stoppen.
Zo verging het ook de volgende nachten tot de wanhoop van schapen die hij zo slinks wist te foppen.

De Herder was verrast toen hij de Scheper zag liggen aan de deur.
‘Mijn trouwe Scheper,’ zei de Herder terwijl hij hem over zijn kop aaide. ‘Vanwaar deze honneur?’
De Scheper keek met droeve ogen, ‘De schapen hebben zich tegen mij gekeerd en wouden mijn bescherming niet meer.’
‘Maar hoe is dat kunnen gebeuren? Waarom gingen ze dan zo hard van leer?’
‘De Vos heeft hen wijsgemaakt dat ikzelf een wolf ben,’ piepte de Scheper.
De herder streelde peinzend zijn baard, ‘Die Vos is misschien wel kleiner dan jou maar ook veel leper.’
‘Wat jij en de Wolf gemeen hebben maakt jou net de best mogelijke beschermer voor hen.’
De kudde is in groot gevaar zonder jou, we moeten nu gaan, ren!’

Samen snelden de Scheper en de Herder terug naar de kudde.
De Vos met zijn snode plannen kon het nu wel schudde.
Ze bewogen over bergen en dalen, haastig en vlug.
Spoedig vonden ze de schapen angstig en bedroeft terug.
De Schapen vertelden over de list van de Vos en hoe hij de lammetjes kwam stelen.
Wraak was het enige wat hun pijn kon helen.
De Herder hoorde hoezeer zei spijt hadden over hoe ze zich tegenover de Scheper hadden gedragen.
Die les hadden ze wel geleerd, dacht hij, tot het einde van hun dagen.
Samen met de Scheper ging hij op zoek naar het hol van de Vos.
Dankzij de scherpe neus van de Scheper vonden ze het hol in het donkere bos.
Daar troffen ze de Vos aan in een diepe slaap, hij had een dikke buik van al de lammetjes die hij had opgegeten.
Ze keerden terug naar de kudden om te overleggen wat ze zouden doen met de Vos nu hij nog lag te bekomen van zijn avondeten.

‘Begraaf hem levend in zijn hol!’ stelde iemand voor.
‘Laat ons hem doodstampen!’ riep drie anderen in koor.
‘We kunnen hem ook altijd zelf opeten?’ haalden nog anderen aan.
Oh jee, dacht de herder. Als die Vos de schade niet kan herstellen dan is het zeker met hem gedaan.
De Herder trok zich terug van de kudde om raad te vragen aan de Uil van het bos.
Hij vertelde de Uil het verhaal en vroeg wat hij moest aanvangen met die snode Vos.
‘De kudde wil vergelding, dat was duidelijk, maar wat is nu de geschikte straf?’
‘Had het zin om een Vos te straffen voor vossenstreken?’ zo kaatste de Uil de vraag weer af.
‘Ik hoorde eens,’ zo ging hij verder, ‘over een verhaal hier ver vandaan.’
‘Daar had er eens een jager iets bijzonder gedaan.’

Wanneer de Herder terugkwam vroeg hij de Scheper om hem opnieuw te vergezellen naar de Vos en zijn hol.
Daar troffen ze de booswicht aan met zijn buik nog altijd even vol.
‘Dit had de Uil ooit ergens gehoord,’ fluisterde hij wanneer hij het mes aan zijn riem nam.
Tot hun verbazing vond hij de lammetjes levend en wel terug met enkel hun pootjes wat stram.
Voordat hij de buik weer dichtnaaide propte hij deze vol penen.
Dat was toch juist, vroeg hij zich plots af, of waren het kiezelstenen?
De Vos werd al jammerend wakker met zijn buik zo volgeladen.
Ze hadden hem geklist en nu lamenteerde hij zijn daden.
‘Dat zal je leren.’ Lachte de Herder.
‘Wat ga je nu met hem aanvangen?’ snauwde de Scheper. ‘Geheid slaat hij snel weer aan het liegen en roven.’
Toen de Herder antwoordde kon hij zijn oren niet geloven.
‘Ongetwijfeld,’ knikte de Herder bevestigend, ‘tenzij hij daar geen reden meer toe heeft,’ en hij gaf de Scheper een aai op zijn kop.
Nu gaat het komen, dacht de Vos, nu krijg ik vast klop.

Nadat de lammetjes werden verenigd met de kudde en de Scheper weer zijn oude taak had opgenomen nam de Herder de Vos mee naar zijn huis.
Deze was nog altijd wantrouwig en verwachtte niets pluis.
‘Of je maakt dat je verdwijnt naar de andere kant van de berg,’ zo stelde hij voor.
‘Ofwel?’ onderbrak de Vos, ‘zeg het nu maar hoor.’
‘Ofwel werk je voortaan voor mij’. De Vos was verbaasd en wierp vragende blikken.
‘Mijn partner heeft een moestuin en ook last van kraaien die pikken.’
‘Ik had gehoopt dat je met jouw talenten een trucen de kraaien kon verjagen.’
‘In ruil voor een hok vol stro en eten tot het einde van jouw dagen.’
De Vos was ontroerd door de genade.
Misschien was het toch niet zomaar een façade?
En zo gooiden ze het op een akkoord.
De Herder was blij met het werk van de Vos en de Vos met zijn nieuwe oord.
Enkel de kraaien die waren wat nukkig.
Maar verder leefde iedereen nog lang en gelukkig.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

BenB
11 jun 2021 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket