« Ah, de kleine Dylan ! » hoor ik de man zeggen tegen een klein jongetje dat er wat verloren en goedkoop gekleed bij loopt. “Hoe gaat het met je? Aan het winkelen?” Het is niet al te druk in de supermarkt. “Waar is je mama?” vraagt de man. De kleine Dylan kijkt de man niet aan. Zijn blikken zijn gericht op wat in de rekken staat. Cornflakes. “Ik mag van mama niet tegen jou praten want jij bent een vuile janet”. Zo, dat was gezegd.
“Dylan, kom hier. We gaan naar de kassa”. Een vrouw van rond de dertig trekt aan de arm van het kind. “Ah, ja, een vuile janet”, zegt de man. De vrouw kijkt de man niet aan en zegt tegen het kind dat het moet doorlopen. “Dus, jij wordt zo’n etterke van een kind”. Het kind kijkt verward naar de man. Dan richt hij zich tot de vrouw. “Mooi is dat. Ik kan er mee leven dat een kind tegen me zegt dat ik een vuile janet ben, hoewel ik Dylan er toch op wil wijzen, janet, ok, tot daartoe, daar heeft hij gelijk in maar vuil klopt niet; ik heb me gewassen. Dat doe ik elke dag, ’s morgens en ‘s avonds”. De vrouw maakt aanstalten om door te lopen maar de man houdt haar met scherpe woorden tegen. “Mooi om te zien dat jouw zoon binnen pakweg tien jaar zijn diploma niet zal afmaken, op zijn 16de achter de vuilkar zal lopen, de straten veegt met zo’n stofzuiger van de stad en in zijn vrije tijd wat experimenteert met cannabis en goedkope speed”. De vrouw snuift. “Hoe durf je!” Ze kijkt de man met vurig venijn in de ogen. “Jij moet me niet komen vertellen hoe de toekomst van mijn kind eruit ziet. Jij moet mij en mijn kind met rust laten”. Haat spuwt uit haar mond; de man blijft opvallend kalm. “Ach kind toch”, en loopt rustig verder.