Donderdag
Ik haat donderdagen. Ik herinner me niet eens zo goed meer waarom. Ik weet dat ik ooit eens een klote donderdag heb gehad. Sinds die dag haat ik alle Donderdagen. Zo ben ik toch nog een man van traditie.
Altijd op tijd, behalve vandaag. Dat is mijn motto. Ik stap uit en ren naar de deur. Terwijl ik loop, kom ik voorbij parkings waar aan beide kanten een auto op de lijn geparkeerd staat. Wordt ik ooit een dictator, dan is dat de doodstraf. Niemand mag zich ooit nog egoïstisch parkeren. Behalve Mona, natuurlijk.
Ik storm naar binnen. Een beetje zoals een ridder het kasteel van de draak bestormt. Mona zit op de bovenste verdieping van de hoogste toren. Ik neem wel de lift, uit gemakzucht. Er wordt neergekeken op zure lucht en zweetplekken. Doornroosje werd ooit wakker en zei,’ als een draak verslaan zo gemakkelijk is, kon je in een nachtwinkel wel een pastille kopen.’
De prins droop af en werd alcoholieker, hij stierf aan een meteoorinslag. Niets te maken met zijn slechte lever of eenzaamheid.
Ik plof op mijn stoel en bedenk waar de draken zitten, tot ik Mona hoor zuchten.
Ik probeer te zien wat er scheelt. Ik scan haar als een killer robot zou doen in een film.
Ze ziet er goed uit, evenveel make-up als altijd. Haar ogen zijn niet waterig, haar lippen rood zoals altijd. Het moet op weg naar het werk gebeurd zijn. Was het die vleermuis van een IT'er, of heeft ze slecht nieuws gehad? Misschien heeft ze een konijn omver gemaaid. Of een hele familie konijnen. Met fluorescerende vesten. Die keurig over staken aan een verkeerslicht. Ze was gehaast en reed door rood, net een seconde te laat merkte ze de konijnen op. Bam, gedaan. Allemaal dood. Ach, Aurélie. Wat boeit een familie konijnen omver rijden. Je auto verstikt dagelijk mensen en dieren met haar giftige gassen. Is het minder erg omdat we dat collectief doen? Waar denk je dat je afval naartoe gaat? Je weggesmeten kleren? Alles wat je hebt, maakt de wereld een beetje kapot. Het verschil tussen actief iemand doodslaan en passief vergiftigen is maar een idee in je hoofd. Je ego weet altijd alles zeker. Godver, mijn stomme gedachtengang. Ik moet stoppen met nadenken en wel meteen.
De koffie, bedenk ik. Ik breng haar nu de koffie die ze altijd neemt. Zwart, zonder suiker. Ik sta op en ga naar de koffiemachine.
Dan druk ik de geheime combinatie in en wacht als de machine zwarte teer in een plastic beker spuwt. Poedersuiker, poederkoffie, poedermelk, poederwater als het bestond. (Waarmee leng je dat dan weer?)
De koffie is klaar en ik neem de beker vast aan de bovenrand, dat minder warm is. Ik zie haar werken achter haar scherm. Mona Lisa heeft een job als iedereen. En wat er er scheelt weet zij alleen.
Ik moet de beker gewoon voor haar neerzetten. 'Gaat het?' vragen en zien hoe ze haar hart opent als een blauwe lelie haar hart voor de zon. Mijn Mona.
Ik kijk haar aan, draai me naar Mona toe maar mijn benen lopen door. Ik ga zitten in mijn stoel, met koffie dat voor mij ondrinkbaar is.
'Sukkel' galmt in mijn hersenpan. Ik heb een interne gong en die maakt een 'sukkel' geluid. De sukkel gong. Daar sla ik nu op, honderd maal per seconde. Sukkel, sukkel, sukkel. Mijn hoofd, een tempel voor sukkels. Ik ben monnik Sukkelkop en mediteer het sukkel zijn.
Het is half tien en ik voel een paar ogen in mijn rug priemen. Ik open Exel, bang dat de baas eindelijk door heeft dat ik hier niets doe. Een lichte zweet breekt uit, als ik meer en meer documenten open en doe alsof ik werk. Het zou te verdacht zijn als ik me omdraaide. Nee, ik moet normaal doen, en werken. Werken is normaal op de werkvloer.
Plots valt het scherm van Mona om. Het botst tegen de mijne en ook de mijne valt om, de koude koffie valt over mijn toetsenbord, en spat op mijn hemd. Verschrikt besef ik dat alle aandacht plots hier gevestigd is.
'Het spijt me!' roept Mona, mijn Mona luidkeels. Ze kan me niet langer negeren, want ik ben het slachtoffer! Yes!
'Is okee,' zeg ik. Wat zoveel betekent als; 'Godverdomme! Mens, kijk uit!' Maar nooit tegen haar. Ze mag me elke dag onder spoelen, en dat bedoel ik niet vies. Anders had ik wel onderspuiten gezegd.
Ze haalt een zakdoek tevoorschijn en staat op. Voor ik het goed en wel besef staat ze voor me en dept de koffie op het toetsenbord en de tafel. Even heb ik een prachtig zicht op haar balkon, en ik denk; O Julia, ik ben het. Romeo. Ik neem je mee voor een rodeo.
'Sorry! Is alles okee?' vraagt ze. Ik duw het scherm terug recht en prul wat aan de kabels achterin. Het beeld verschijnt terug en toont de lege documenten. (ach, dat was al zo)
'Prima hoor,' Zeg ik en ik probeer het toetsenbord uit. Minder geluk daar, enkele knoppen reageren niet meer.
'Maar deze jongen heeft minder geluk gehad, vrees ik.'
Door al de koffiegeur ruik ik haar niet eens en mijn hemd is verbrod voor vandaag. Ik bedenk me ineens dat er een meeting is vandaag. Geen tuning meeting op de parking, maar in een bureau voor de rijkere Johnny's.
Een kwartier later staat de man van IT bij ons, hij kijkt haar scherm na. Hij koppelt het los en draagt het weg. Ook neemt hij mijn oude ongebruikte toetsenbord mee.
Zonder dat scherm zie ik haar vanuit mijn ooghoeken. Daarom geniet ik van het moment en kijk zoveel ik kan. Ze is zo puur. Ik zie haar en bedenk dat ze het perfecte balans is tussen het comfortabele en exotische. Ze is de plastieke zwembad in de tuin, maar ook de jacuzzi in een verwenoord. Ze is de vrouw die je opwacht na het werk en de vakantielief die je leert kennen op het strand. Ze is een zelfgemaakte chocoladepudding op de zetel, of macarons in een sterrenzaak.
Mijn Mona is het allemaal, helemaal. Zacht maar niet breekbaar. Slank maar niet in hongerstaking. Teder maar niet verlegen.
Ze keek in tien minuten, twee maal naar mijn hemd (dat betekend naar mij.) Wie zou denken dat donderdag wel eens beter zou zijn dan een woensdag?
Het is half elf, en de IT'er verschijnt met een splinternieuw scherm en toetsenbord. Het nieuwe scherm is groter dan het vorige. Ik bedenk hoeveel centimeter naar rechts leunen erbij komt om haar te zien. Na tien minuten is het scherm geplaatst. Ze bedankt de IT'er en hij verdwijnt weer van mijn toneel.
Tijdens de gehele pauze zit ik op het toilet en overdenk ik mijn job, het weer, waarom vogels vaker op lichte auto's poepen dan donkere en wat mijn Mona denkt van de IT man. Het voelt weer aan als het laagste punt van de week. Die IT'er is interessant, sociaal, fikst dingen en draagt een jeans. Ik daarentegen heb een vuile hemd, een saai leven en zit de hele pauze met mijn blote billen op de pot. Ik zou een blog kunnen beginnen over mijn drollen. Een strontwaarzegger worden ofzo.
'Beste man, ik vrees dat u niet lang meer hebt.'
'Hoe weet u dat, o waarzegger?'
'Omdat er bloed uit uw anus komt, beste man. Dat, en uw endeldarm is net in de pot gevallen.'
Ik moet iets doen maar ik weet niet wat. Ik weet alleen waarom. Als ik niets doe, word ik gek. Ik ga een maatpak bestellen, gemaakt van een dure stof als alpaca wol of zo. Iets beter dan jeans.
Ik kan elke dag een bloem bestellen en die hier laten leveren voor Aurélie. Op het kaartje schrijf ik 'voor Mona, mijn liefste Mona'.
Mijn vuile hemd bracht Mona en de IT kerel dichterbij. Terwijl ik aan de kantlijn sta met vuile kleren, spelen zij voetbal. Ik wil verdomme ook eens scoren.
Mijn been begint in slaap te vallen. Tijd om van de pot af te gaan.
Het is half twee en ik zit in vergadering met iedereen op deze vloer. Ik voel me meer dan ooit verlaten. Mama giraf heeft na de bevalling haar nek gebroken en baby giraf, oftewel ik, blijf alleen achter. Ik moet stuntelen met veel te lange poten, een nek al zo hoog dat ik mijn eigen poten niet meer kan onderscheiden en de vloer is van ijs.
Ik wordt weggestopt aan een hoek van de tafel en ik doe alsof ik luister. Dat is mijn echte job. Doen alsof ik werk en doen alsof ik luister. Ik zou eigenlijk om opslag moeten vragen omdat ik er zo goed in geworden ben. Als ik een propere hemd droeg, tenminste.
'Baas, ik wil opslag.'
'Maar je doet niks,' zegt de baas.
'Akkoord, maar ik doe het wel op zo een manier, dat het een opslag verdient. Of tenminste een bedrijfswagen, doe maar een BMW of iets met driehonderd PK en achterwielaandrijving.'
'Pardon, je wil een auto? Je krijgt de oude bestelwagen waarin de mannen van IT hardware verhuizen.'
'Ook goed, want dat is stiekem een Transformer. Ik heb die mannen het zelf in elkaar zien zetten,' zeg ik.
'Wat? Ik kan je toch geen Transformer geven? Die heb ik zelf niet eens!'
'Wat heb je dan wel?' vraag ik.
'Een BMW. Okee, al goed. U krijgt mijn BMW. Ik neem de Transformer wel.'
'Dank u.'
Het is drie uur en het eind is nog steeds niet aangebroken.
Mijn Mona kijkt geïnteresseerd en speelt met haar pen. Haar ogen waar ik nog steeds niet uit ben welke kleur ze eigenlijk hebben, staren naar een grijs kostuum. Ze is in het blauw vandaag. In feite is ze altijd in het blauw, zoals de blauwe Powerranger altijd in het blauw is.
Ze is mooi, zo mooi. Haar kleine oorbellen, haar fijne handen. Ik ben triest, zo triest dat iemand als Aurélie moet werken in zo een plaats als deze. Dit is een menselijke legbatterij en we moeten allemaal dezelfde eieren leggen. En een keer per week vergaderen we over de eieren die we leggen. En tegelijk lopen we op eieren en heeft de opperhaan soms een eitje met ons te pellen. Een eitje van een cent.
Ik ben een kaasrasp bij een familie lactose intoleranten. Ik ben een flitspaal op een afgesloten stuk straat. Ik ben een boot in de woestijn. Ik ben een figurant dat vergeten is de set af te gaan, terwijl iedereen lang naar huis is.
Maar Aurélie blijft de ster, de Mona Lisa. En ze is mooi, zo mooi.