we waren jong en
de weg zinderde van dromen
gespiegeld in het hete asfalt
zwierven we zuidwaarts
met onze duim als trouw kompas
gewillig ten prooi
aan de immer spannende verrassing
van kruisende paden
overtuigd van het nooit eindigende nu
zongen we als zomerse krekels
in totale ontkenning
van de krioelende overrompeling
van drammerige mierenlegers
ze riepen ons
op het matje, ter verantwoording
we werden geconsumeerd en verteerd
doodlopend gedesoriënteerd
in het mierennest geassimileerd
het voelde verkeerd
maar we waren
ons eigen lied
verleerd