De wereld is van ons
En zo ook elk land,
De wereld een gulzige spons:
Ze past perfect in de palm van je hand.
En je wil niet schrobben,
Je wil niet dat je wereld vergaat.
Over het volkslied blijf je tobben,
En een vlag voor elke staat.
We waren beschut voor elke winter,
Krompen in dekens van schapenvacht.
Onze tocht was die van een sprinter,
Korte afstand naast de gracht.
En ik kijk hoe je langs vaarten snelt,
Hoe je uit al je ervaringen vervelt.
Was het slechts de hoornlaag
Of dolven we veel dieper?
We vermeden elke doornhaag,
Onze huid kent geen pijn van splinters.
De wereld was van ons,
Een biotoop onder een stolp,
Euforie als na bourbon,
Maar nu met een kurk erop.