Haar naam klinkt als de naam van een lieflijke vrouw. Als een engel die te mooi is voor de aarde. Zo één met lange, blonde haren en een porseleinen gezichtje. Zo één met een lang, wolkenwit kleedje en een gouden harp waar goddelijke klanken uit komen. De wolkendame, een prachtige verschijning voor een prachtige naam.
Alleen was ze alles behalve een prachtige verschijning.
De wolkendame dankt haar naam aan haar omvangrijke lichaam. Haar buik golft onder haar bebloemde kleed en doet me altijd denken aan wolkjes. Ik stel me voor dat de wolkjes net als springkastelen zijn en ik van de ene naar de andere kan springen en zo meters hoog in de lucht kan vliegen. Ik denk dat als ik op de buik van de wolkendame land, ik hoger vlieg dan de huizen in onze straat. Jammer genoeg mag ik het niet proberen van mama. Op het bolle lijf van de vrouw zit een even bol hoofd dat ik met moeite kan zien als ik te dicht bij haar sta. Aan haar bol zitten grijze krullen en snorharen vastgeplakt. Op de punt van haar neus staat er een brilletje dat veel te klein is voor haar grote hoofd. Haar wangen zijn naar beneden getrokken, al weet ik niet door wie. Het moet wel fijn zijn om eens aan haar wangen te hangen. Jammer genoeg mag ik dat ook niet van mama. Ik mag ook niets. In plaats van handen heeft ze ronde aanhangsels met dikke worstjes aan. Vreemd dat de hond zich nooit vergist, hij eet graag worstjes. Haar achterwerk heeft wat weg van het Himalaya-gebergte waar ik op school over heb geleerd, alleen mag je die niet beklimmen.
Enkele keren per jaar komt ze op bezoek, dan neemt ze een hele doos ranzige koekjes mee die ze één voor één in mijn mond propt. Dat ik vel over been ben, zegt ze dan, en of ik wel genoeg te eten krijg? Jongens moeten tenslotte heel hard groeien, in lengte en breedte! Geen enkele vrouw verkiest een mager ventje boven een echte, stevige man. Dat zijn niet de grootste zorgen voor een vijfjarige, zegt mama dan. Pas maar op, anders wordt die jongen van jou maar een schraal mannetje, preekt ze met haar vinger dreigend naar mama. Met grote ogen bekijk ik het tafereel dat zich voor mij afspeelt, zouden ze vergeten zijn dat ik hier zit? Misschien moet ik eens op en neer wippen op mijn stoeltje, of eens wuiven met mijn hand, of heel hard roepen: ‘Hallo, ik ben hier!’ maar ik besluit geen van allen te doen. Hoe het met de buurvrouw ging, want ze ging toch bijna bevallen van haar derde kind? Goed, zei mama, en dat ze al een heel mooi buikje had! Ja oma, bijna net zo dik als jouw buik, draag ik er vrolijk aan bij.
Oei, een donderwolk.