Niets brandt beter. Dan frietkoten. De leegte van de hemel. Goden in de hel.
Ik feliciteerde Alfred, met zijn culinaire creativiteit. De groentenburger was groener dan het vel achter mijn oren en dat wil iets zeggen.
Ik feliciteerde hem ook met zijn frietkot, dankte hem voor zijn vriendschap, voor de openheid die hij getoond had, toen hij voorgelezen had uit zijn ‘Wimpie in Wonderland’.
Ik stond op het punt om ook Igance te bedanken, maar zo ver kwam het niet. Een witte sleurbak kwam het grint voor het frietkot opgevlamd, trok de handrem en parkeerde zich tussen twee slakken.
“Wat krijgen we nu?” riep Alfred en we haastten ons naar buiten.
Ze stapte uit, zonder rijbewijs, zomers gekleed (ook al was het februari) en stak twee handen in de lucht, maakte tekens van victorie en blijdschap.
“Wat een coole kar, Lotje”, zei ik, “waar heb je die gekocht?”
Het was oldtimer, een witte Golf GTI en ze gooide drie spuitbussen, één in de richting van Ignace, één naar mij en een kleiner model in de richting van Alfred.
“Ik wil een rode streep in het midden. Het moet een Poolse tweekleur worden”, riep ze en haalde plakband uit de koffer.
Wij zijn brave jongens en gehoorzamen. Na een half uur was het klusje geklaard en ze vloekte : “Cholera! Dat is niet rood! Dat is oranje!”
Ik probeerde haar te kalmeren en te troosten : “Dat komt vast door dat rare licht van de zon vandaag. Ze straalt beige, als mayonaise. Of het is die gele glans van de laffe mensheid.”
“Foert”, zei ze en we gingen samen het frietkot binnen.
“Dit is de laatste dag”, sprak Alfred weinige ogenblikken later. “De tragiek van deze plek leefde al in de naam van mijn friterie,” en we hieven blikjes.
We aten de laatste groetenburgers op en verscheurden één en ander.
“Wat ik nog wilde weten, Ignace”, vroeg ik, “als die Florimond Wittebolle de nonkel is van Wimpie en Roeland Wittebolle jouw neef… dan ben jij ook de neef van Wimpie?”
Ignace knikte en zei : “Ik moet ervandoor” en hij knipoogte naar Lieve Lotje die hem aan de arm trok, hem meezoog in haar witoranje GTI. Ze startte de motor en weg waren ze.
“Allicht naar een Delhaize”, zei Alfred.
“Zeg, Alfred”, ik wilde het weten, “is het goed afgelopen met Wimpie?”
“Wim is groot geworden, ligt minder wakker dan Ignace, jij of ik... al dreigde het twee jaar geleden verkeerd te lopen.”
“Hoezo?” vroeg ik. “Als hij op een dag erachter kwam dat Walter Remysen in Zeebrugge een appartement had… Hij stond daar. Op een vrijdag in januari. Aan die voordeur. Met een mes in de hand.”
“En toen?”
“Ignace kwam net op tijd, nam het mes uit zijn hand en zei : ‘Ik weet het, Wim, het was niet zomaar een hond, niet zomaar een kat, maar ga alsjeblieft naar huis’, en Wim keerde terug op zijn stappen.”
“En die nonkel Wittebolle?” vroeg ik.
“Die leeft ook nog”, zei Alfred. “Over het lot van Florimond beslist enkel Roeland.”
Ik zweeg en hielp. We goten jerrycans leeg. Benzine. Staken het frietkot in de fik.
We stonden nog even te kijken, Alfred en ik.
Ignace… die was zijn stiften vergeten, maar ze gingen niet op in die vlammen. Ze zaten in mijn plastiek zak en ik was al onderweg, naar het zuiden.
En Alfred frietkabouter, hij lag daar goed, in diezelfde plastiek zak.
Hij sliep.
Op een zacht inlegkruisje.
met dank aan Lotje voor het inlegkruisje
ook een grote merci aan Bartje voor de vele illustraties
laatste bladzijde van
'De wraak van het kleine'
(zesde en laatste deel van mijn e-boekje 'Twankie Twankel Twinkeltje')