We zaten nog iets eens aan de ontbijttafel en Alfred had al verklaard dat ie graag bestond. Op een dag, het was een nevelige ochtend en nadat ik zes keer gehoest had door de pollen van het lampenpoetsersgras, legde ik ze nog eens op.
Die 78-toerenplaat met de ballades van de Luxemburgse componist Lionel Larmbeck. Altijd goed als hij weer probeert los te komen die goût de vie.
Ook bij die wereldvreemde kabouter, die het extra lastig heeft, ver weg van Smurfenland en Alfred gooide weer, die malle champignonkop, met vloeken, met frieten van gisteren en drie godverdommes, dat "ik moest ophouden, met mijn blauwe clichés, mijn obese plopgelul".
Om hem te kalmeren smeerde ik wat kwatta op het rustende brood en terwijl ik met mijn andere oog door één van onze schattige raampjes keek, nam hij zonder schijnbeweging de boterham uit mijn bord.
"De wingerd schenkt vandaag zijn mooiste rood. Echt. Het wordt vandaag een wonderschone dag. Maak je niet zo dik, gij blozende bosgeval," maar hij bleef naar het middelpunt van de tafel staren, heeft zelden oor voor mijn naïeve poëtische woorden, knabbelde nijdig verder en daadwerkelijk, het was een rood dat alle andere tinten van diezelfde kleur mijlenver oversteeg.
Goeie américain préparé is oranje en koteletten met roodbruine tomatensaus. Moeder bakte ze geregeld en schakeerde ze, schijfjes tomaat, één voor één tussen en rond de stukken varkensvlees met been. Ze spoot er wat ketchup overheen en de patatjes kwamen van het eigen veld, rechts van de vijver.
"Het was lekker, mama," wetende dat de culinaire vrijheden toen beperkt waren.
Zonder overleg inkopen doen, met de Fuego zomaar met de kinderen wegrijden naar zee, erger nog, de gedachte opperen om eens allen samen, met zijn vieren de grens over te rijden, in een vakantiebed te slapen, ver weg in een ander land.
“Smurfenland bijvoorbeeld,” onderbrak Alfred mijn gedachtengang maar ik vergeef hem dat altijd, dat medeweten en zijn medevoelen. In gezinnen van komieken, daar zou zoiets pas echt een lachertje zijn.
Maar de Pater Insanus, hij had zo zijn bedenkingen. Het was niet zoals hij het zich voorstelde.
"Moeder met haar fantasieën," en het was zeker geen bevlieging geweest om die kleine hoeve te kopen. Daar buiten 't stad had men alles. Achternagezeten door groengouden libellen zwierven zelfs idylles door het riet.
"Wie gaat er dan de beesten eten geven?" en dat van die centen verzweeg hij weer, likte na een slok koffie de bovenlip, daarna de onderlip volledig af. Maar wat te ver, het vel was met de tijd rozer en weker geworden, net als het achterste van Reginald, mijn jongste neef.
Het pamperkind van tante Gladys en Alfred liet een boer.
Ik veegde zijn baard proper met een hagelwit servetje en stelde voor om naar Cadzand te trekken.
"In Nederland, Alfred. Niet ver over de grens, om er nog eens een zandkasteel te maken."
"Voor mij alleen dan deze keer" en hij lachte weer. Omdat het goed is. Beweging, gezond voor de armen en de vingers.
"Straks, deze namiddag."
Op 10 oktober 2015, terwijl een noordenwind al onderweg is en het bloed onder mijn nagels dreigt af te koelen.
uit de reeks 'Alfred frietkabouter'