Alle bomen langs de wegen zijn verminkt. De onderste en zelfs de hogere zijtakken, alles afgezaagd, tot op een metertje of vier. Voor de kamions.
Meest nog lijden beuken. Ze zijn hun rokken kwijt. De schors barst in de zon. Langs de Gulden Vlieslaan zijn ze allemaal gerooid.
Nonkel Noël heeft daar zijn doe-het-zelfzaak en het asfalt wordt vernieuwd. De rainuren zijn te diep geworden.
Alles smelt in juli en Tanguy heb ik uit zijn villa gesleept. Plakband rond zijn enkels, rond zijn polsen. Zijn muil is dichtgeplakt, zijn kop slaagt rood.
Touw heb ik gebruikt. Een meter of vijf aan zijn polsen, evenveel aan zijn voeten en hij staat er, de pletwals. De sleutel steekt altijd onder de motorkap. Dat weet je.
De koorden zijn lang genoeg om gans de baan te overspannen. Hij ligt daar, opgespannen tussen twee lantaarnpalen, Tanguy, directeur van een azijnfabriek.
Enkel nog de schemer twijfelt, tussen grijs en zwart. Ik niet meer. Ik start. Ik rijd. Ik hoor de keien kraken, voel de walsen rollen in de richting van zijn lijf. Het wordt de oude kerselaar die straks een donkerpaarse vlek onder zijn kruin moet dulden.
Waarom? Omdat het moet en ik doe het in twee keer. Zijn kop, zijn romp, die zal ik sparen. Ik rijd hem eerst de armen af en dan zijn benen plat.
Ik fluister daarna zachtjes in zijn oor. Tanguy, mijn vriend, kijk goed. Zie je handen rusten, hoe ze onbewogen aan het asfalt kleven. Weet waarom de eksters komen.
Gauw loeien sirenes. Voor een koppel platgereden egels en ze komt een kijkje nemen, Katja? Neen. Helaas nooit meer. Toch zie ik haar blik. Een schijnsel op het water. Schat, waar is het zakje brood?
Ze willen zelfs de droge kortsen van de dood. Hoor hoe koleriek ze kwetteren die zwanen en ik stap, voorbij nonkel Noël, allangs zijn doe-het-zelf.
Morgen is hij open. Extra lang. Voor aceton, een fles wc-azijn, twee bijltjes of een zak cement.
uit de reeks 'Residu'