je vertelt over de leenmoeder
over hoe ze vroeger namen
in haar donorregister
van plaats wisselde,
het zaad dat ze bewaarde
in glazen buisjes en
het verlangen naar een kind
dat niemand kende
je zegt dat ze je toevertrouwde
hoe niets te verwachten van een
vacuüm geboren iets,
maar te leven met het miljoen keer
proberen zonder eind –
bestemming heeft soms meer
weg van de zwemmer
die vanonder een stolp zit te kijken
naar een God die kunstmatig
de ongeboren wereld begroet
soms vraagt ze of ik misschien de man ben
die het zaad wil zaaien,
in Gods ogen het kind van niemand durft te
zijn