Drang om te tekenen

14 mrt 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket
01

Er is iets goed mis met mijn zoontje Ian.

Het voelt vreemd om dat gewoon te zeggen. Ik snap dat een ouder dat niet echt kan zeggen over hun driejarig kind. Ik moet er een beetje omheen dansen, snap je, subtielere woorden gebruiken, of beweren dat er niets mis met hem is en toch, voor de zekerheid, naar de dokter gaan.

Ieder mens is anders en hij is gewoon anders.

Hoewel daar hoogstwaarschijnlijk wel waarheid in zit, is Ian niet anders in een positieve zin.

Als ik zeg dat er “iets goed mis” met hem is, dan bedoel ik dat ook zo. Deze hele situatie is goed mis. Het is niet alleen dat hij wezenloos in het niets staart, nooit spreekt of geen vrienden heeft. Het is niet eens dat hij elke dag eet als een zieke kip en zich in zijn kast verbergt en je hem er zowat moet uitsleuren. Zulke dingen kunnen worden afgeleerd.

Mijn zoon tekent graag.

En dat is wat er goed mis aan hem is. Ian tekent met alles waarmee hij kan tekenen; potloden, krijtjes, stoepkrijt, muurverf, make-up, crèmes, shampoo en zelfs eten, wat hij uitsmeert over zijn canvas.

Het is bijna een ongezonde drang om te tekenen.

Als het papier op is begint hij de muren te bekladderen, of op meubels te schilderen of op de gordijnen. Het dreef me bijna tot krankzinnigheid. Ik kon hem geen enkel moment van de dag meer alleen laten. Bang dat hij weer had getekend op iets waarop niemand hoort te tekenen.

Om eerlijk te zijn, ben ik ten einde raad. Ik ben al meerdere keren naar dokters geweest, maar er is niets mis met hem.

Niets dat te bewijzen is, in ieder geval.

02

Een maand of zo geleden was ik met hem naar zijn vaste psychiater Lance Paulink geweest. Elke week breng ik hem ernaartoe. Vaak vraag ik niet aan meneer Paulink wat ze precies in die kamer doen. Wat hij zegt (makkelijk te begrijpen, altijd rechtdoorzee) is vaak geruststellend.

Maar die maand geleden kreeg ik iets totaal anders voorgeschoteld dan de typische voortgang. Hij leidde Ian naar het speelhoekje en riep mij toen naar zijn kantoor.

In dat stoffige, door tl-buis verlichtte kamertje, leunde hij achterover in een grote, leren stoel die veel dokters lijken te hebben, en klakte toen met zijn tong.

‘Uw zoon is- heeft naar vermoeden een fantasievriendje.’

‘Een- fantasievriendje?’

Lance Paulink knikte. ‘Hij zegt dat hij geen vrienden op school heeft omdat dit fantasievriendje zegt dat hij niemand anders nodig heeft dan hem.’

Ik slikte. ‘Valt er iets aan de toen?’

‘Nee. Vaak gaat het vanzelf over. Het is zelfs ontzettend normaal voor een kind van zijn leeftijd. Het beste is om een beetje mee te gaan met zijn spelletje, vaak genoeg weet het kind ook wel dat het vriendje niet echt is. Maar als hij begint door te slaan, dan moet u wel ingrijpen.’

‘En hoe weet ik dat hij doorslaat?’

Lance Paulink ging recht zitten. ‘Als u niet meer op de bank mag zitten omdat zijn fantasievriendje er al ligt, of als u een extra bord op tafel moet zetten met een extra stoel.’ Hij boog naar mij toe. ‘Maakt u zich maar geen zorgen. Dit gaat vanzelf over.’

Dit stelde mij gerust.

Maar slechts twee dagen na het bezoek was dat gevoel alweer verdwenen.

In het begin waren Ians tekeningen normaal, je weel wel, typische kindertekeningen. De hoekige poppetjes, het huisje met het puntdakje, de zon in het hoekje van het papier.

Maar toen namen zijn tekeningen een twist.

De eerstvolgende tekeningen die hij vol trots aan mij presenteerde, was een stapel met tekeningen van menselijke figuren; mannen, vrouwen, jongens en meisjes; lang, dun, dik, groot, kort, rond, alleen het gezicht of alleen het lichaam. Het waren imperfecte creaties van een kind. Sommigen hadden één arm korter die korter was dan de andere, sommigen hadden zelfs extra vingers of complete ledematen. Soms was één oog ontzettend groot, terwijl de andere niet meer was dan een stip. Monden tekende hij maar zelden, en anders nooit op hetzelfde gezicht en iedere jongen of meisje droeg dezelfde set kleding: lange mouwen, gestreept shirt, met soms een korte of lange broek, puur voor de variatie.

Hun huiden waren nooit echt “huidkleurig”. En dan bedoel ik niet dat ik geen beigekleurige potloden in de doos had. De huiden van de poppetjes waren felpaars, felgroen, felblauw of felrood. Nooit roze, geel of bruin.

Een week na het bezoek aan Lance Paulink kwam hij ’s avonds met een nieuwe tekening aanzetten, als je dat een tekening kon noemen. Het waren niet-ingekleurde, gekraste lijnen. Het was een gezicht, maar de ogen waren reusachtig groot en keken dreigend en het had een lange muil vol puntige tanden.

Op dat moment had ik er genoeg van. Ik griste de tekening uit zijn hand, gooide de gruwel in de prullenbak en ging direct daarna door naar zijn kamer. Ik haalde al het papier weg en nam de potlodendoos in beslag, waarna ik ze verborg in de kast in de woonkamer die ik op slot deed.

Ian zei niets. Hij zou me op dat moment zeker weten hebben gehaat. Om eerlijk te zijn, haatte ik mijzelf toen ook. Zijn verslagen blik brak mij, maar ik slikte en zette door. Alles wat hij als tekengerei kon gebruiken zette ik achter slot en grendel waar ik alleen bij kon komen.

Ik bracht hem naar bed en belde daarna direct Lance Paulink, voor een afspraak morgenvroeg.

03

Die nacht kon ik niet slapen. Ik lag maar te draaien en te piekeren, niet in staat de gekraste tekening uit mijn hoofd te krijgen.

Ik wreef mijn handen over mijn gezicht, sloeg de dekens van me af en zette mijn voeten buiten het bed. De koelte van de nacht prikkelde aan mijn zolen en stroomde door mijn zenuwen door mijn hele lichaam. Ik liep de trap af, naar de keuken.

Daar vulde ik een glas met water en nam een slok.

Ga naar hem toe.

Ik verslikte me. De gedachte was opeens in mijn hoofd gedrongen, maar het was niet mijn gedachte. Het klonk niet zoals mij.

Hij is weer aan het tekenen.

Hij gaat sterven.

Het waren gitzwarte fluisteringen.

Ik vluchtte de keuken uit, terug de woonkamer in. Ineens hoorde ik de kast schudden en trillen, alsof er een beest in zat opgesloten en eruit wilde breken.

Hij sterft. Ga!

Op dat moment dacht ik niet helder meer na. Ik rende de trap op, naar Ians slaapkamer. Ik duwde de deur open die altijd op een kier stond.

De gordijnen waren opengeschoven en het raam stond wagenwijd open. De dekens van zijn bed waren opzij geslagen, maar het bed was leeg.

Ik rende naar het raam en keek naar buiten. Het was een donkere, bewolkte nacht. Ik riep zijn naam, maar ik kreeg geen antwoord van buiten. De deur van zijn kast vloog open en Ian viel er als een slappe pop uit.

Ik snelde naar hem toe. In zijn arm zaten diepe sneden, rood bloed vloeide eruit. Over zijn bleke huid zaten bloedvegen. Zijn rechtervingers waren nog slap om de greep van een broodmes gekruld.

‘Ian,’ mompelde ik zacht. Zijn ogen stonden halfopen en opgedroogd spuug had zich in zijn mondhoeken verzameld.

Ik deed het licht aan.

Op de bodem van de kast had hij twee poppetjes getekend, hand in hand, lopend door een bloederig veld. De linker was hij (een pijltje met erboven “IK” wees ernaar). Het rechterpoppetje was een lang schepsel. Het gezicht was precies zoals die op zijn gekraste tekening.

Ik staarde vol afschuw naar de tekening. Pas later zag ik dat diezelfde gekraste tekening aan een wand was geplakt.

De diepzwarte pupillen waren de ooghoeken in geschoven. Het keek naar mij. De muil was gesloten, maar toen het begon te praten, bewoog het vloeiend mee, alsof het een levend wezen was.

 

Dit is jouw schuld.

Hij wilde alleen weer mij tekenen.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

14 mrt 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket