Aaron de Bruijn

Gebruikersnaam Aaron de Bruijn

Teksten

Nostalgwii

01 De avond van 21 januari was een avond van ongeïnspireerd schrijfwerk en lege koppen koffie. Het was een avond waarop hij Josh Holmes de woorden dwong om op het papier te verschijnen, alleen maar om te beseffen dat het niet zou werken. Maar de avond van 21 januari werd later ook een avond van nostalgie en het herbeleven van zijn jeugd. Toen Josh zijn geforceerde schrijfwerk opzij had geschoven (en een paar pennen en een notitieboek op de grond vielen), opende hij zijn laptop en besloot een pauze te nemen. Hij had er genoeg van om de stress van mislukt schrijfwerk op zich te voelen drukken, dus besloot hij de druk te verminderen door tot rust te komen. Dat deed hij doormiddel van YouTube kijken. Hij was van plan om maar één, wellicht twee video’s te kijken, maar al snel was het al een halfuur later en naderde Josh het einde van video nummer tien. Hij was zijn schrijfwerk totaal vergeten en had ook niet meer zin om te schrijven. Het was op het moment dat Josh zijn laptop wilde dichtdoen om toch nog een paar woorden op papier te krijgen, dat hij een video van Super Mario Galaxy 2 in zijn suggesties zag verschijnen. Het was de soundtrack van de game. Toen hij dat vrolijke, Nintendo-achtige logo zag, bewoog hij zijn cursor er automatisch naartoe en klikte. Toen de muziek aansprong, voelde hij een krachtig, nostalgisch gevoel hem in het hart raken; een dart dat precies in de bullseye belandde. Hij luisterde deze ene soundtrack opnieuw en opnieuw. Hoewel een groot deel van zijn stress al verdwenen was door de vorige tien YouTube-video’s, voelde het alsof alle stress-vlekken werden weggespoeld door de nostalgische klanken van deze soundtrack. Hij neuriede mee met de muziek en merkte dat hij nog precies wist hoe het ging, zelfs na al die jaren. Hij zette het volume hoger. Herinneringen van vroeger speelden af in zijn hoofd; de dag waarop hij Super Mario Galaxy 2 van zijn ouders kreeg op dezelfde dag dat het was uitgekomen, die zaterdagavond dat hij tot twaalf uur ’s nachts speelde, hoe hij Power Star na Power Star binnenhaalde. Een moment zonder zorgen. Hij deed zijn koptelefoon af en rende de trap op naar zolder, terwijl hij: ‘Hij heb ‘m nog, hij heb ‘m nog,’ en: ‘Waar is ‘ie, waar is ie,’ opdreunde als een spreuk. Hij rommelde door de tientallen afgeplakte, kartonnen dozen, bijna wanhopig zoekend naar zijn oude Nintendo Wii. Ben je niet te oud voor je Wii? hoorde hij een jeugdherinnering echoën. Het was de stem van zijn vader. Je bent twaalf, tijd om volwassen te worden. Een zwarte vlaag trok voorbij zijn ogen. Verkoop ‘m anders aan je oom. Hij heeft een zoontje van zes. Hij weet zeker dat je oom er goed geld zou voor betalen. Ondanks dat hij toentertijd spaarde voor een nieuwe PlayStation 4 en inderdaad dacht aan het verkopen van zijn Wii, had hij het nooit daadwerkelijk gedaan. En op een avond als deze, waarin hij overspoeld werd door herinneringen, was hij zijn verleden-Josh dankbaar dat hij het nooit had verkocht. Als hij zijn Wii zou hebben verkocht, zou hij zijn herinneringen hebben verkocht. Na twee uur zoeken vond hij zijn Wii dan eindelijk. Hij bracht de console naar beneden en ging weer terug om de bedrading, Wii Remote en Nunchuck te halen. Daarna ging hij aan de slag met het verbinden van zijn Wii met zijn tv.   02 Toen hij met alles klaar was (in totaal kostte hem het slechts een kwartier werk), werd hij overspoeld met blijdschap. Hij deed het nog perfect, hetzelfde gold voor de Wii Remote en Nunchuck. Hij had enkel nog niet Super Mario Galaxy gevonden, maar dat kon wachten. Hij bekeek het hoofdmenu, staarde naar de kanaaliconen. Hij opende het Mii Creation Channel, luisterde naar die iconische, simpele Nintendomuziek om het vervolgens tien minuten later weer te sluiten. Terug in het hoofdmenu zag hij het pictogram van het Messageboard (een lichtgrijze brief), met eronder een 1. Nieuwsgierig drukte hij erop. Het Messageboard opende en hij zag een witte brief knipperen. Het had het icoontje van zijn Mii erop staan. Dit had hij nog nooit eerder gezien. Hij opende het bericht en las wat er stond.   Gooi deze Wii weg! Verkoop het niet, geef het niet weg, gooi het weg. Naar een plek waar niemand het kan vinden, naar een plek waar ik het niet meer kan terugvinden! Er zit te veel van mij in hem, speel geen spel   Had hij dat geschreven? Een bericht van verleden-Josh naar oudere heden-Josh? Maar wat moest het betekenen? Het was onduidelijk maar tegelijk ook weer wel. Gooi deze Wii weg! was niet moeilijk te begrijpen, maar omdat hij het bericht waarschijnlijk jaren geleden had geschreven, wist hij niet meer wat de betekenis erachter was. Pas later had hij gewild dat hij naar zichzelf had geluisterd.   03 Het kostte hem zeker nog een uur, maar hij slaagde erin de doos te vinden dat tot aan de rand was gevuld met allerlei Wii-games. Hij haalde ze er allemaal uit, want hij zocht Super Mario Galaxy 2, geen enkel ander spel. Tuurlijk, die kon hij altijd nog spelen, maar nu wilde hij terugkeren naar dit meesterwerk. Tijdens het zoeken had hij de soundtrack op de achtergrond spelen. Uiteindelijk vond hij het spel en hij overstroomde van opgewondenheid. Hij ging zo snel mogelijk weer terug naar de woonkamer en deed de disk in de Wii. Het spel begon en hij werd begroet door de opening-theme. ‘Yes, eindelijk!’ riep hij uit, maar zijn blijheid mocht niet lang duren. Op het moment dat hij de A –en B-knop tegelijk indrukte, bevroor het beeld en stopte de vrolijke muziek abrupt. Met halfopen mond keek hij naar het opgelichte logo, voordat de Wii ongelofelijk hard begon te blazen. De kleuren verdwenen ineens; het beeld werd zwart. ‘Godver- nee,’ jammerde hij teleurgesteld. Hij smeet de Wii Remote tegen de grond. Maar de Wii was niet uitgeschakeld. Het lampje naast de Power-knop brandde nog steeds groen. Ineens sprongen alle lampen in zijn huis uit, waardoor het leek alsof hij werd bedekt door een duister laken. Het enige licht dat nog brandde, was het groene lampje van de Wii, dat alsmaar feller en feller werd. Luid geruis steeg op in de kamer. De flauwe geur van angstzweet drong zijn neus binnen. Het groene licht vulde nu zijn gehele woonkamer. ‘Wat gebeurd er?!’ riep hij uit. Hij tastte met zijn hand in zijn broekzak, zoekend naar zijn telefoon, maar die was er ineens niet meer. ‘Wat?’ siste hij. Het groene licht vernauwde en focuste op zijn bank. Het meubel leek in een groene spotlight te staan. Hij zag dat zijn bank in het licht geen bank meer was, maar een bed. Een kinderbed, om precies te zijn. Het bed dat hij had als kind. ‘Wat is dit?’ zei hij, kijkend naar de Wii, maar natuurlijk zou het apparaat niet antwoorden. Zijn ogen werden automatisch teruggetrokken naar de vertoning in het licht. Hij kwam dichterbij en zag verleden-Josh in bed liggen, bedekt met zijn Mario-dekens. Maar hij sliep niet. Hij was klaarwakker. Het groene licht werd breder. Het onthulde de rest van zijn kinderslaapkamer. Nu pas zag hij dat de ogen van verleden-Josh strak op de deur gefixeerd waren. Hij bespeurde iets van angst in de glans van zijn ogen. Toen ging zijn slaapkamerdeur open. Geluidloos. Maar tegelijkertijd opende ook de deur van zijn woonkamer. ‘Wat- hallo? Is daar iemand…? Jake? Jake?’ zei hij, opkijkend naar de geopende woonkamerdeur. Hij probeerde de lichten aan te doen, maar alles bleef uit. ‘Jake, ben je daar? Zeg alsjeblieft iets?’ Geen antwoord. ‘Zie- zie je deze krankzinnigheid, Jake? Gast, zeg alsjeblieft dat jij het ook ziet…’ Stilte. ‘Ben je niet te oud voor je Wii?’ hoorde hij de stem van zijn vader achter mij zeggen. Hij draaide zich om. Als een holografische echo uit het verleden, stond zijn vader in de slaapkamer van verleden-Josh. Hij was… anders dan hij mij herinnerde. Magerder en somberder dan in zijn hoofd, maar er was iets in zijn ogen dat mij niet aanstond. Verleden-Josh keek zijn vader met een brandende haat aan. Waarom? Voor zover hij me kan herinneren, konden zijn vader en hij het altijd goed met elkaar vinden. Altijd. Voordat mama ons verliet. Een donkere herinnering kroop terug uit zijn achterhoofd. Ja, dat klopt. Mam verliet zijn vader voor een andere man. De scheiding was allesbehalve makkelijk. Voor hem, voornamelijk. Verleden-Josh zei niets tegen zijn vader. ‘Je bent twaalf,’ zei zijn vader, op de rand van huilen. ‘Tijd om volwassen te worden.’ Hij naderde verleden-Josh en haalde de dekens van mij af terwijl hij zijn broek ontknoopte. Zijn hart schokte in zijn borstkast en hij wendde zijn blik af van de holografische vertoning. Hij was niet bang, hij was geschokt. Geschokt dat hij dat was vergeten. Hij weet niet meer wanneer hij begon met huilen. Alleen dat zijn gehuil bijna synchroon liep als het gehuil van verleden-Josh. Hij hoorde zijn vaders stem, zijn gekreun door zijn kinderlijke gejammer. ‘Zet het uit, zet het uit!’ riep hij, opnieuw opdreunend als een spreuk. Het groene licht werd feller en zette zijn woonkamer opnieuw in groen licht. Dat was toen hij de magere gestalte in de hoek zag staan. ‘Ben je niet te oud voor je Wii?’ vroeg de gestalte. Hij hield zijn adem in. ‘Het is tijd dat je volwassen wordt.’ De gestalte stapte uit de hoek en kwam met brede stappen op mij af. Hij stapte in het licht en hij zag het verwrongen gezicht van zijn vader. Zijn ogen waren zowat gigantisch; de rode adertjes erin opgezwollen als wurgslangen waardoor het oogwit bijna onzichtbaar was; uitpuilende, melkwitte pupillen staarden mij doordringend aan. Met een sinistere grijns ontblootte hij zijn gele tanden. Zijn losse, witte t-shirt was bevlekt met vers, helderrood bloed en zijn handen waren donkerrood. Het licht begon gewelddadig te knipperen, waardoor het leek alsof alles werd gefotografeerd met een groene flits. Toen het gezicht van zijn vader op nog geen meter afstand van zijn gezicht was, en hij in een onmenselijke beweging naar mij toe boog, veranderde het licht naar rood. Als scherven werd zijn vader uit elkaar geblazen. De verloren scherven van zijn jeugd waren weg. Ontsnapt. Toen Josh wakker werd, zat hij in de foetushouding in de hoek van zijn woonkamer, ver weg van de Wii. Het lampje brandde niet meer en alle lampen stonden nog aan. Was het allemaal een droom geweest? Josh ging weer staan en liet zijn ogen op de Wii rusten. Nu pas begreep hij wat verleden-Josh hem wilde vertellen in dat bericht op het Messageboard. ‘Er zit te veel van mij in hem,’ herhaalde Josh. ‘Te veel van mij.’ Josh bleef deze woorden herhalen terwijl hij de stekker en andere bedrading uit de Wii trok en het apparaat weer terugdeed in de kartonnen doos, samen met de andere verborgen scherven van zijn herinneringen.

Aaron de Bruijn
0 0

Van Weelde

01 – 25 juni 2016 Norman van Weelde (49) is een boer in Noord-Holland. Hij heeft twee zonen; Rudie (21), Jurrien (18) en een dochtertje, Verle (12). Hij woont samen met zijn tweede vrouw, Heleen van Weelde-Haan (46). Normans nichtje, Robin Rosche (16), logeert van 23 juni tot 27 juni bij hem.   Om 21:18 uur wordt Norman door een onbekend nummer op zijn iPhone 4 gebeld.   Om 21:24 uur belt Norman 112. Hij klinkt bang en lijkt te hyperventileren.   112 DIGITAAL VERSLAG (VANAF 21:25 UUR) 112-telefonist: “Meneer van Weelde, rustig. Ik kan u niet goed horen.” Norman: “Hun oren, vrouw! (onverstaanbaar) hun oren!” 112-telefonist: “Meneer van Weelde, opnieuw, rustig-” Norman: “(onverstaanbaar) mijn dochter! (ruis) mijn vrouw! Oh God, Robin.” 112-telefonist: “Meneer, wat is er met uw familie?’ Norman: “(onverstaanbaar) oren!’ 112-telefonist: “Meneer van Weelde, is er iemand anders waarmee ik kan praten?’ Norman (lijkt 112-telefonist niet te hebben gehoord): “Robin! (ruis) –in! Verle!” 112-telefonist: “Wat gebeurd er, meneer?” Norman: “Hun oren, het zijn hun oren! Het (ruis) hun oren!” 112-telefonist: “Meneer, agenten zijn onderweg naar uw locatie.” Norman: “Sne- (ruis)”   Agenten arriveerden om 21:57. Ze ontdekten de lijken van Jurrien in de woonkamer en Heleen in de slaapkamer van Verle. Rudie, Robin en Verle werden niet gevonden. Norman werd later gevonden, in elkaar gekropen in de kast, zijn iPhone nog in zijn verslapte hand.   POLITIERADIO DIGITAAL VERSLAG (VANAF 22:00 UUR) Agent Tisselink: “Thijs, iets gevonden?” Agent Desmet: “Niets, Bas, huis is leeg… (Geluid van een deur die wordt geopend) Wacht.” Agent Tisselink: “Wat is er?” Agent Desmet: “Het lichaam- van meneer Van Weelde.” Agent Tisselink: “Wat is ermee?” Agent Desmet: “Ik scheen met m’n zaklamp op hem en- toen… Je moet komen, Bas, ik denk dat- (geluid dat Desmet iets over de grond verschuift, vermoedelijk het lichaam van Norman) Ik denk dat er iets in hem zit.” Agent Tisselink: “Wat?” Agent Desmet: “Ik weet- (kucht) niet hoe ik het moet uitleggen. Kom snel.” (Geluid van Tisselink die een trap oploopt, daarna een deur die opengaat.) Agent Desmet: “Hier, kijk dan.” (Korte stilte. Geluid van Desmets en Tisselinks ademhaling. Kort, kokhalzend geluid wordt gehoord.)   Om 22:14 uur draagt Thijs Desmet een bewusteloze Bas Tisselink uit het huis. Agent Desmet zegt dat hij iets in het oor van Norman zag zitten, maar wist het niet zeker. Bij nader inzien leek het alsof een spin of kakkerlak in zijn oor was gekropen. Tijdens het forensisch onderzoek werden er geen sporen van dieren gevonden en ook geen duidelijke doodsoorzaak. Wel werd er bij alle slachtoffers een beschadigde gehoorgang aangetroffen.   Rudie, Robin en Verle werden nog steeds vermist. “Hun oren, vrouw! (onverstaanbaar) hun oren!” 02 – 30 juni 2016 Sinds 26 juni, 06:30 uur, zoekt men naar Rudie en Verle van Weelde en Robin Rosche. Er werd gezocht tussen 06:30 uur en 21:00, met tussendoor pauzes in een 5km-radius van het huis Van Weelde. Buiten deze radius werd er korter gezocht. Op 28 juni werd er om 09:00 uur precies een landelijk AMBER-alert uitgezonden. Er worden vele tips gegeven, maar geen van hen leiden naar de vermisten kinderen.   Op 30 juni, om 21:00 uur, wordt 112 gebeld.   112 DIGITAAL VERSLAG (VANAF 21:01) Rudie: “Hallo? Spreek ik (ruis) politie?” 112-telefonist: “U spreekt met de politie in Assen, met wie spreek ik?” Rudie: “Rudie- Rudie van Weelde. Ik- (ruis).” (De 112-telefonist geeft door dat Rudie is gevonden) 112-telefonist: “Rudie, waar ben je nu?” Rudie: (onverstaanbaar) 112-telefonist: “Rudie, kan je rustiger praten? Ik versta je niet.” Rudie: “Er- er is geen- ik weet het niet.” 112-telefonist: “Kan je je omgeving omschrijven?” Rudie: “Ik ben in een huis- klein huis. Verlaten. Vervallen.” 112-telefonist: “Dan heb je ontzettend veel geluk gehad. Kan je iets zien wat de omgeving onderscheid?” Rudie: “Naast de deur van het- eh- huisje hing een bordje. Van koper, denk ik. Meijers, stond erop.” 112-telefonist: “Ik denk al te weten waar je bent. Blijf in het huis, we komen er direct aan.” (Korte stilte, enkel het geluid van zijn gejaagde ademhaling. Er klinken voetstappen op hout, daarna een keiharde knal.) 112-telefonist: “Rudie…? Rudie…?”   Om 22:59 arriveerde een politiekorps van vier agenten en een ambulance bij het verlaten Meijers-huis in Drenthe. Ze troffen Rudie dood aan op de vloer van de woonkamer. Het mobieltje waarmee hij had gebeld, een Blackberry uit 2004, lag een meter van hem vandaan, het scherm gebroken. Na onderzoek van het huis vond agent Van Damme drie aangevreten en opengescheurde lijken op zolder. Deze konden niet meer geïdentificeerd worden.   Bij terugkomst vertelde agent Van Damme dat hij iets zag rondkruipen in de drie gevonden lijken. Velen zeiden dat dit hoogstwaarschijnlijk ongedierte waren, of zilvervisjes. Agent Greef beweerde dat hij iets zag in het oor van Rudie. Agent Schulte en agent Bone bevestigen dit. 03 – 1 juli 2016 Boekenwinkeleigenaar Laurien Kempes (30) is bezig met de winkel af te sluiten. Haar boekenwinkel, De Boekenwurm, bevindt zich aan het einde van de Jan Klaverstraat. Om 20:08 uur wordt er op het raam van de winkel geklopt door Robin Rosche. Samen met Robin is Verle.   Om 20:23 uur wordt het Henri Veen Ziekenhuis gebeld.   HENRI VEEN ZIEKENHUIS DIGITAAL VERSLAG (VANAF 20:26 UUR) Laurien: “Ja, ze kwamen me inderdaad bekend voor, ja.” Ziekenhuistelefoniste: “Het beste wat u kunt doen is hen naar ons toe brengen. De politie is al gebeld.” Laurien: “Is goed, i- (ruis).” Ziekenhuistelefoniste: “Het spijt me, mevrouw Kempes, de verbinding viel weg. Kunt u herhalen wat u zonet zei?” Laurien: “Ik zie (ruis) oren.” Ziekenhuistelefoniste: “Wat is er met hun oren?” Laurien: (ruis) Ziekenhuistelefoniste: “Mevrouw Kempes. Bent u er nog?” Laurien: “Ja, sorry, normaal gesproken (ruis) zo’n slechte verbinding. Wat ik zei, is dat ik denk dat er (ruis) oren zit.” Ziekenhuistelefoniste: “Er zit iets in hun oren, is dat wat u bedoeld?” Laurien: “Ja, ik- (haar telefoon valt vermoedelijk op de grond)” Ziekenhuistelefoniste: “Mevrouw Kempes? Mevrouw Kempes?”   De politie werd naar De Boekenwurm gestuurd, in plaats van het ziekenhuis. Bij aankomst troffen ze mevrouw Kempes dood aan. In de rechterzijkant van haar hoofd zat een gat, alsof er een kogel door haar hoofd was geschoten.   Verle werd niet gevonden. Robin werd op de bank in de woonkamer aangetroffen. Er droop bloed uit haar oren. Bij het forensisch onderzoek bleek dat ze een ernstig beschadigde gehoorgang had en beschadigde organen. 04 – 22 juli 2016 Op 1 juli werd er direct, na de vondst van wijlen Robin Rosche, een AMBER-alert uitgezonden voor Verle van Weelde. Vele zoektochten werden gehouden, maar leiden tot niets.   Op 22 juli, om 20:54, werd er 112 gebeld.   112 DIGITAAL VERSLAG (VANAF 20:57 UUR) (Doorgegeven dat Verle gevonden is en verblijft bij de familie Dollen in Sneek) Verle: “Kom snel, alstublieft. Ik ben bang.” 112-telefoniste: “Dat begrijp ik, Verle, maar je moet me vertellen waar je was.” Verle: “Ik- ik weet het niet, mevrouw.” 112-telefoniste: “Weet je dat je bijna eenentwintig dagen weg was?” Verle: “Dat weet ik nu, mevrouw, maar (ruis) slechts een paar uur.” Meneer Dollen: “Wat was dat?” 112-telefoniste: “Verle, wat gebeurd er?” Verle: (ruis) (Hard geluid dat vergelijkbaar is met iemand die valt. Gegil van Verle)   Bij aankomst bij het huis van de familie Dollen wordt meneer Dirk Dollen (70) dood gevonden in de woonkamer. Zijn vrouw, Geertje Dollen-Speldt (69), ligt zwaargewond in de keuken. Verle werd in de kast in de woonkamer gevonden. Op de rechterhelft van haar gezicht zaten diepe sneden en schrammen. Datzelfde gold voor de rechterhelft van haar lichaam. Haar kleding was gescheurd en in haar bleke huid zaten sneden.   Verle en mevrouw Dollen zijn allebei met spoed naar het ziekenhuis gebracht. 05 – 31 juli 2016 Op 22 juli, om 21:59, stierf mevrouw Dollen aan haar verwondingen.   Op 30 juli was Verle voor een groot deel genezen van haar verwondingen. Ze werd voor de zekerheid nog een week in het ziekenhuis gehouden.   Op 31 juli, rond 14:00 uur, bezochten agenten Bas Tisselink en Thijs Desmet Verle in het ziekenhuis, op kamer 162.   VERSLAG VAN BAS TISSELINK “Verle, wat is er gebeurd op 25 juni?” Verle: “Er was iets in de telefoon.” “Wat was er in de telefoon?” (Verle haalt haar schouders snel op) “Denk je dat- het spijt me- je ouders hierdoor zijn overleden?” (Verle knikt) Verle: “Bij de oude man en vrouw was het er ook. Het kon toen niet volledig bij mij komen.” “Waarom denk je dat?” Verle: “We belden niet via mobiel.”

Aaron de Bruijn
0 0

Drang om te tekenen

01 Er is iets goed mis met mijn zoontje Ian. Het voelt vreemd om dat gewoon te zeggen. Ik snap dat een ouder dat niet echt kan zeggen over hun driejarig kind. Ik moet er een beetje omheen dansen, snap je, subtielere woorden gebruiken, of beweren dat er niets mis met hem is en toch, voor de zekerheid, naar de dokter gaan. Ieder mens is anders en hij is gewoon anders. Hoewel daar hoogstwaarschijnlijk wel waarheid in zit, is Ian niet anders in een positieve zin. Als ik zeg dat er “iets goed mis” met hem is, dan bedoel ik dat ook zo. Deze hele situatie is goed mis. Het is niet alleen dat hij wezenloos in het niets staart, nooit spreekt of geen vrienden heeft. Het is niet eens dat hij elke dag eet als een zieke kip en zich in zijn kast verbergt en je hem er zowat moet uitsleuren. Zulke dingen kunnen worden afgeleerd. Mijn zoon tekent graag. En dat is wat er goed mis aan hem is. Ian tekent met alles waarmee hij kan tekenen; potloden, krijtjes, stoepkrijt, muurverf, make-up, crèmes, shampoo en zelfs eten, wat hij uitsmeert over zijn canvas. Het is bijna een ongezonde drang om te tekenen. Als het papier op is begint hij de muren te bekladderen, of op meubels te schilderen of op de gordijnen. Het dreef me bijna tot krankzinnigheid. Ik kon hem geen enkel moment van de dag meer alleen laten. Bang dat hij weer had getekend op iets waarop niemand hoort te tekenen. Om eerlijk te zijn, ben ik ten einde raad. Ik ben al meerdere keren naar dokters geweest, maar er is niets mis met hem. Niets dat te bewijzen is, in ieder geval. 02 Een maand of zo geleden was ik met hem naar zijn vaste psychiater Lance Paulink geweest. Elke week breng ik hem ernaartoe. Vaak vraag ik niet aan meneer Paulink wat ze precies in die kamer doen. Wat hij zegt (makkelijk te begrijpen, altijd rechtdoorzee) is vaak geruststellend. Maar die maand geleden kreeg ik iets totaal anders voorgeschoteld dan de typische voortgang. Hij leidde Ian naar het speelhoekje en riep mij toen naar zijn kantoor. In dat stoffige, door tl-buis verlichtte kamertje, leunde hij achterover in een grote, leren stoel die veel dokters lijken te hebben, en klakte toen met zijn tong. ‘Uw zoon is- heeft naar vermoeden een fantasievriendje.’ ‘Een- fantasievriendje?’ Lance Paulink knikte. ‘Hij zegt dat hij geen vrienden op school heeft omdat dit fantasievriendje zegt dat hij niemand anders nodig heeft dan hem.’ Ik slikte. ‘Valt er iets aan de toen?’ ‘Nee. Vaak gaat het vanzelf over. Het is zelfs ontzettend normaal voor een kind van zijn leeftijd. Het beste is om een beetje mee te gaan met zijn spelletje, vaak genoeg weet het kind ook wel dat het vriendje niet echt is. Maar als hij begint door te slaan, dan moet u wel ingrijpen.’ ‘En hoe weet ik dat hij doorslaat?’ Lance Paulink ging recht zitten. ‘Als u niet meer op de bank mag zitten omdat zijn fantasievriendje er al ligt, of als u een extra bord op tafel moet zetten met een extra stoel.’ Hij boog naar mij toe. ‘Maakt u zich maar geen zorgen. Dit gaat vanzelf over.’ Dit stelde mij gerust. Maar slechts twee dagen na het bezoek was dat gevoel alweer verdwenen. In het begin waren Ians tekeningen normaal, je weel wel, typische kindertekeningen. De hoekige poppetjes, het huisje met het puntdakje, de zon in het hoekje van het papier. Maar toen namen zijn tekeningen een twist. De eerstvolgende tekeningen die hij vol trots aan mij presenteerde, was een stapel met tekeningen van menselijke figuren; mannen, vrouwen, jongens en meisjes; lang, dun, dik, groot, kort, rond, alleen het gezicht of alleen het lichaam. Het waren imperfecte creaties van een kind. Sommigen hadden één arm korter die korter was dan de andere, sommigen hadden zelfs extra vingers of complete ledematen. Soms was één oog ontzettend groot, terwijl de andere niet meer was dan een stip. Monden tekende hij maar zelden, en anders nooit op hetzelfde gezicht en iedere jongen of meisje droeg dezelfde set kleding: lange mouwen, gestreept shirt, met soms een korte of lange broek, puur voor de variatie. Hun huiden waren nooit echt “huidkleurig”. En dan bedoel ik niet dat ik geen beigekleurige potloden in de doos had. De huiden van de poppetjes waren felpaars, felgroen, felblauw of felrood. Nooit roze, geel of bruin. Een week na het bezoek aan Lance Paulink kwam hij ’s avonds met een nieuwe tekening aanzetten, als je dat een tekening kon noemen. Het waren niet-ingekleurde, gekraste lijnen. Het was een gezicht, maar de ogen waren reusachtig groot en keken dreigend en het had een lange muil vol puntige tanden. Op dat moment had ik er genoeg van. Ik griste de tekening uit zijn hand, gooide de gruwel in de prullenbak en ging direct daarna door naar zijn kamer. Ik haalde al het papier weg en nam de potlodendoos in beslag, waarna ik ze verborg in de kast in de woonkamer die ik op slot deed. Ian zei niets. Hij zou me op dat moment zeker weten hebben gehaat. Om eerlijk te zijn, haatte ik mijzelf toen ook. Zijn verslagen blik brak mij, maar ik slikte en zette door. Alles wat hij als tekengerei kon gebruiken zette ik achter slot en grendel waar ik alleen bij kon komen. Ik bracht hem naar bed en belde daarna direct Lance Paulink, voor een afspraak morgenvroeg. 03 Die nacht kon ik niet slapen. Ik lag maar te draaien en te piekeren, niet in staat de gekraste tekening uit mijn hoofd te krijgen. Ik wreef mijn handen over mijn gezicht, sloeg de dekens van me af en zette mijn voeten buiten het bed. De koelte van de nacht prikkelde aan mijn zolen en stroomde door mijn zenuwen door mijn hele lichaam. Ik liep de trap af, naar de keuken. Daar vulde ik een glas met water en nam een slok. Ga naar hem toe. Ik verslikte me. De gedachte was opeens in mijn hoofd gedrongen, maar het was niet mijn gedachte. Het klonk niet zoals mij. Hij is weer aan het tekenen. Hij gaat sterven. Het waren gitzwarte fluisteringen. Ik vluchtte de keuken uit, terug de woonkamer in. Ineens hoorde ik de kast schudden en trillen, alsof er een beest in zat opgesloten en eruit wilde breken. Hij sterft. Ga! Op dat moment dacht ik niet helder meer na. Ik rende de trap op, naar Ians slaapkamer. Ik duwde de deur open die altijd op een kier stond. De gordijnen waren opengeschoven en het raam stond wagenwijd open. De dekens van zijn bed waren opzij geslagen, maar het bed was leeg. Ik rende naar het raam en keek naar buiten. Het was een donkere, bewolkte nacht. Ik riep zijn naam, maar ik kreeg geen antwoord van buiten. De deur van zijn kast vloog open en Ian viel er als een slappe pop uit. Ik snelde naar hem toe. In zijn arm zaten diepe sneden, rood bloed vloeide eruit. Over zijn bleke huid zaten bloedvegen. Zijn rechtervingers waren nog slap om de greep van een broodmes gekruld. ‘Ian,’ mompelde ik zacht. Zijn ogen stonden halfopen en opgedroogd spuug had zich in zijn mondhoeken verzameld. Ik deed het licht aan. Op de bodem van de kast had hij twee poppetjes getekend, hand in hand, lopend door een bloederig veld. De linker was hij (een pijltje met erboven “IK” wees ernaar). Het rechterpoppetje was een lang schepsel. Het gezicht was precies zoals die op zijn gekraste tekening. Ik staarde vol afschuw naar de tekening. Pas later zag ik dat diezelfde gekraste tekening aan een wand was geplakt. De diepzwarte pupillen waren de ooghoeken in geschoven. Het keek naar mij. De muil was gesloten, maar toen het begon te praten, bewoog het vloeiend mee, alsof het een levend wezen was.   Dit is jouw schuld. Hij wilde alleen weer mij tekenen.

Aaron de Bruijn
0 0

Het gaat regenen

01 ‘Het gaat regenen,’ zei ik tegen niemand in het bijzonder. ‘Verdomme,’ zei de oude man voor mij zachtjes. Ik keek op van mijn koffie. De oude man had een rond, kaal hoofd met dunne, grijze haartjes die uit zijn slaap sprongen. Hij had een zelfs nog grijzere snor. Zijn vaalbruine ogen keken vanachter twee vieze brilglazen door het raam naar buiten, waar het steeds schemeriger werd door de grijze wolken die zich voor de zon begonnen op te hopen. Ik kende de man niet, maar zijn gezicht kwam mij wel bekend voor. Misschien kwam hij ook regelmatig in dit café, net zoals ik? De oude man hield zijn blik gefixeerd op de buitenwereld en ik volgde zijn blik. Het was een rustige lentemiddag. Ik zag dunne zonnestralen nog maar net door de donkergrijze wolken breken, maar steeds meer stralen leken deze strijd te verliezen. Het krijtbord van het café aan de overkant klapperde mee met de harde wind die opstak, gruis en bladeren werden over de straat geblazen. Diverse papiertjes van vermiste huisdieren en dorpsevenementen werden bevrijd van de lantaarnpalen waaraan ze waren geplakt. Ze werden meegevoerd door de lucht om vervolgens een paar meter verderop weer op de grond te dwarrelen.   Ik bestelde nog een kop koffie. Alleen al in het vorige uur had ik al drie koppen opgedronken. Zoals altijd verwachtte ik weer een slapeloze nacht. Ik wist echter niet die cyclus van slapeloosheid na vandaag door iets anders dan koffie werd veroorzaakt. Naar mijn mening zijn cafés geweldige plekken om te zijn. Alleen al de huiselijke sfeer in die ouwe cafeetjes overlaadt mij al met een gevoel van comfort en rust en de gesprekken die op de achtergrond werden gevoerd weerhielden mijn gedachten van fossielen uit het verleden op te graven. Donkere plekken begonnen te ontstaan op de lichtgrijze stoeptegels. Het ging regenen. Eerst leek het slechts een voorbijtrekkend buitje. De oude man slaakte een opgeluchte zucht. Maar al snel keken de oude man en ik naar een schemerige muur van water. De oude man fronste en zuchtte opnieuw, deze keer uit frustratie. ‘Waar moet u naartoe?’ vroeg ik. ‘Thuis,’ antwoordde de man. ‘Als u wilt, kan ik u een lift geven. Het is slechts vijf minuutjes lopen naar mijn auto.’ De oude man glimlachte. ‘Bedankt, maar ik moet nee zeggen. Vat het niet verkeerd op, maar ik ben eens beroofd toen ik in de auto van een vreemdeling stapte.’ ‘Oh, dat spijt me,’ zei ik simpelweg, niet wetend wat ik daarop moest antwoorden. Het gesprek liep al snel stil. Ik bestelde nog een kop koffie en wierp een blik naar buiten.   02 De oude man stond op en trok zijn jas aan. Hij haalde zijn portemonnee tevoorschijn en legde een 2-euromunt op de tafel. ‘Ik betaal deze kop,’ zei hij. ‘Dank u wel,’ zei ik en glimlachte door deze onverwachte gunst. ‘Drink alleen niet te veel,’ voegde hij toe, terwijl hij zijn hand in een jaszak liet verdwijnen. Toen sperden zijn ogen lichtelijk open. ‘Verdomme, mijn paraplu,’ vloekte hij. Ik wist niets te antwoorden. Ik nam een slok en keek naar buiten. Ineens, als dom geluk, schoof er een opengeklapte paraplu over de straattegels, gedreven door de wind. Het kwam een paar meter voor de ingang van het café tot stilstand. ‘Kijk dan,’ zei ik en keek naar de oude man. ‘Dit moet je geluksdag zijn.’ De oude man gromde zacht maar glimlachte vooralsnog. ‘Als het inderdaad mijn geluksdag was, dan regende het niet,’ verkondigde hij. ‘Maar ja, ik heb toch nog iets van geluk.’ Hij boog zijn hoofd. ‘Fijne dag verder nog.’ Hij legde een paar munten op de bar en duwde toen de voordeur open. Even werd al het geluid in het café overstemd door het gekletter van de regenstorm buiten. De zure geur dreef naar binnen en prikkelde mijn neus. De oude man stapte snel naar buiten. De houten deur viel langzaam achter hem dicht. Zijn bruine jas werd al snel donkerder door de regen. De nette schoenen die hij droeg zouden al verpest zijn voordat hij thuiskwam. Ik keek koffiedrinkend naar de oude man. Hij sprong richting de paraplu (waarschijnlijk voor het geval de wind het object weer zou meevoeren) en greep het handvat beet als leeuw die zijn prooi greep. De paraplu was niet bijzonder, waarschijnlijk had de voormalige eigenaar het voor vijf euro gekocht bij een discounter, dus het verlies was niet zo ontzettend. Bovenin was het zwart met ijzeren uiteinden; onderin een simpele, ijzeren schacht met een stomp, plastic vierkant als handvat. Ik gniffelde toen de oude man de paraplu vasthield, nam nog een slok en stak toen mijn duim naar hem op. Glimlachend hield de oude man de paraplu boven zijn hoofd. ‘Wel thuis,’ zei ik zachtjes, mijn mond duidelijk bewegend op de woorden. De oude man knikte en liep een paar stappen verder. Aan de rand van de stoep bleef hij staan, keek naar links en naar rechts voordat hij overstak. De wind stak weer op, stotend tegen de ruit en blies een wolk gruis voorbij het raam. Ik nam een slok koffie en zag dat de oude man moeite had met de paraplu vast te houden. Ineens klapte het dicht. ‘Oeps,’ mompelde ik zonder erbij na te denken. De oude man bleef staan te midden van de weg. Ik lachte zachtjes toen het beeld in me opkwam dat hij, omhuld door de duidelijk kapotte, zwarte flappen, zachtjes stond te vloeken op zijn ongeluk. Het werd al snel duidelijk dat hij de paraplu niet afkreeg. Ik zette mijn kop neer en liep het café uit. Maar toen ik buiten stond, hoorde ik het geschreeuw van een man in nood. Opnieuw zonder erover na te denken, rende ik naar de oude man toe. De regen plensde op me neer. Mijn haar kleefde langs mijn hoofd, mijn witte t-shirt aan mijn lichaam. Hoe dichterbij ik bij hem kwam, hoe meer het leek alsof hij stond te worstelen om de paraplu af te krijgen. ‘Gaat alles goed?’ riep ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar door de regen. De man begon krampachtig aan de zwarte flappen te krabbelen. Toen ik hem hielp, voelde ik een warmte door de zwarte stof gloeien. Dat was geen regen. Maar op dat moment schoot mij ook niets te binnen wat het wel kon zijn. Het leek het beste om de paraplu van zijn hoofd te trekken aan de ijzeren uiteinden. Ik zag dat de witte knopjes zich in het zachte vlees van ’s mans nek hadden geboord. Ik begon aan de uiteinden te trekken en voelde diezelfde warmte op mijn vingers druipen. Het was een vloeistof. Mijn hart sloeg een slag over. Geschrokken trok ik mijn handen terug en keek naar ze. Ik keek lijdzaam naar het bloed op mijn vingers, hoe het werd weggespoeld door de regen. Toen, vervuld met adrenaline, deed ik een laatste poging de man te redden. Ik greep de zwarte stof beet en voelde het gezicht van de oude man eronder; verwrongen in een doodsbange schreeuw. Ik pakte de uiteinden vlakbij zijn gezicht beet en begon te trekken. Toen begon de paraplu dunner te worden, alsof het hoofd van de man langzaam smaller werd. Het geschreeuw werd gereduceerd tot hopeloos gegorgel. Ik slaagde erin de uiteinden uit zijn nek te trekken, maar de paraplu bewoog nauwelijks. Ik begon nog harder te trekken, een misselijkmakende knars kroop in mijn oren. Mijn handen waren doordrenkt met bloed. Toen sprong de paraplu ineens weer open. Ik werd achterovergeslagen door de onmenselijke kracht en landde op mijn billen. De zwarte paraplu stuiterde verder over de straat, wederom mee met de wind. De ijzeren schacht, plastic handvat en de zwarte stof binnenin waren rood van het bloed. Doorweekt door de regen staarde ik ernaar, hoe het verdween in de muur van water. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en dwong mijzelf om naar de oude man te kijken. Toen mijn ogen op hem vielen, liet ik een hoge schreeuw horen; een schreeuw die beter bij het slachtoffer van een moord hoorde, niet een getuige. Het hoofd van de man was inderdaad smaller geworden. Het zag eruit als een pakje sap dat helemaal leeg was gezogen door een kleuter. Een stroompje bloed vloeide uit een klein gaatje in het midden van het kale hoofd. Zijn gezicht was onherkenbaar, maar de schreeuw was nog steeds duidelijk te zien in de gerimpelde contouren van zijn lege hoofd.   03 Hoewel ik daarna direct was weggerend, kan ik mij nog precies elk detail herinneren. Wanneer ik eraan terugdenk is zijn er twee herinneringen die mij het helderst van allen zijn nagebleven. ’s Mans gezicht; hoe het eruit zag als een uitgewrongen handdoek of een uitgezogen pakje sap. Ondanks dat zijn hele hoofd letterlijk was leeggezogen, waren zijn opengesperde ogen en loshangende kaak makkelijk te onderscheiden. Het tweede was de paraplu, hoe het eruit zag als een verzadigde vleeseter die het karkas van zijn prooi achterliet. Ik heb meer koffie nodig.

Aaron de Bruijn
19 0

Hart van Kleuren

Een indrukwekkende bliksemschicht schroeide door de nacht. De hemelverscheurende donder liet de wolkenkrabbers van de metropolis schudden op hun grondvesten. Alles was plotseling gekomen; de donder, de flits die de hemel in vlammen leek te zetten. De regenstorm volgde snel. Honderden dikke druppels stortten uit de hemel en spatten op de asfaltweg open. Op de stoep stond een man. Hij heette Enoch. Enoch was geen normale man. Hij droeg abnormale kleding in allerlei kleuren met op zijn gele haren een gouden hoed. Ondanks de regen lachte hij en zijn grasgroene ogen lachten mee. Hij was het enige lichtpuntje in deze duistere wereld. Een kleurrijke vuurtoren in een oceaan van zwarte paraplu’s, pakken en gebouwen. Enoch richtte zijn vinger naar de hemel, vragend om aandacht. Maar niemand keek. Hij bolde allebei zijn handen en legde ze op elkaar. Niemand zag hoe een bol van kleuren tussen zijn handen groeide, toen hij ze weer van elkaar scheidde. De bol gaf een warm licht af en straalde over de zwarte oceaan. Maar niemand zag het. Toch lachte de man en toen hij zijn hoofd naar de hemel boog, lachte hij hardop in de stortregen. De kleurenbol straalde als vuur tussen zijn handen. Hij hijgde en met iedere hijg blies hij een dampend wolkje de koude wereld in. De bollen waren puur, gecreëerd uit de energie uit zijn hart. Hij pijnigde hem in zijn borst en vermoeide hem met iedere dag dat hij dit deed. Maar toch bleef hij het doen. Mensen in zwarte kleding liepen voorbij. Ze hadden allemaal één hand om de stok van hun paraplu geklemd. Ieders gezicht was naar de grauwe stoeptegels gericht. Enoch zuchtte. De bol nam in licht af. Toen verloor het kleur. De zwarte bol vermengde met de zwarte omgeving. Hij liet zijn armen zakken en de bol vervaagde. Het rinkelende geluid van munten die neervielen, liet hem opschrikken. Een vrouw had een handjevol munten in zijn bakje gegooid. De regen stroomde van haar paraplu. Haar grote ogen hadden een neonblauwe kleur die leken op te lichten in de donkere nacht. Een glimlach sierde haar gezicht. Enoch lachte naar haar en bedankte haar. Daarna liep ze glimlachend weg en Enoch staarde haar na.   De volgende avond had hij opnieuw kleurenbollen met licht laten verschijnen. De vrouw was weer gekomen, had weer naar hem geglimlacht en had ook haar naam verteld; Catherine. De volgende avond werd de straat opnieuw verlicht door zijn bollen. Catherine gaf elke avond weer geld, altijd met een glimlach die haar gezicht sierde. Iedere avond zag hij haar weer, goed of slecht weer. Op een avond bleef ze langer staan kijken dan de andere keren. Enoch creëerde de mooiste bol die hij kon creëeren en overhandigde het aan Catherine. Door de vreselijke pijn begonnen de tranen achter zijn ogen te prikken. Enoch dwong de tranen weg. De pijn bleef branden, maar het was het waard om te zien hoe Catherine de kleurenbol in haar handen nam. Ze bedankte hem en schonk hem de warmste glimlach die ze hem ooit had gegeven. Daarna was ze weggelopen…   ...en niet meer teruggekeerd. Iedere avond creëerde hij weer zijn kleurenbollen, maar niemand zag de schoonheid ervan. Niemand nam de moeite. Dagen werden weken, weken werden maanden en maanden werden jaren. Enoch bleef hopen dat Catherine zou wederkeren, zodat hij haar nog een bol kon schenken. ‘s Nachts lag hij dan huilend in bed, zijn gezicht in het kussen gedrukt.   Er was een avond dat de pijn te hevig was geweest. Hij hoestte van de pijn, een droge en verscheurende hoest. Bloed galde omhoog wanneer hij hoestte. De volgende ochtend werd hij wakker, zijn kussen bevlekt met bruin, opgedroogd bloed. Deze ochtend ging hij naar het ziekenhuis. De dokter onderzocht hem en onderzocht zijn hart. Zijn hart was een rode massa. Gepijnigd. Bloedend. Gebroken. Met een gebroken hart keerde Enoch weer terug naar zijn thuis.   Diezelfde avond wandelde hij over straat. De zware regen stroomde over zijn paraplu en de grauwe tegels waren donker van de nattigheid. Plots botste hij tegen iemand op. Hij keek op van de tegels en zag Catherine. De pijn in zijn gebroken hart leek weg te kwijnen, maar ze herkende hem niet. Ze stonden tegenover elkaar alsof ze vreemdelingen voor elkaar waren. Opnieuw creëerde Enoch een kleurenbol. Hij voelde de pijn onder zijn ribben schroeien en hij was er zeker van dat zijn hart nog meer zou breken. Maar toch bleef hij het doen. De kleuren waren prachtig, het licht warm en behaaglijk. Maar de pijn in hem brandde. Zijn benen wankelden en hoestend - gekweld - stortte hij ten aard. Het heldere bloed vloeide dik langs zijn mondhoeken. Hij wilde de bol aan haar geven, maar toen hij opkeek, zag hij dat ze verdwenen was. Tranen prikten achter zijn ogen, terwijl hij probeerde ze niet te laten gaan. De bol verduisterde en al het kleur en licht droop eruit. De mensen met zwarte paraplu’s en kleding passeerden hem - gezichtloos en zijn bestaan ontkennend. Zelfs toen hij zijn stervende adem uitblies zag niemand hem en niemand nam ook daarvoor de moeite. Moeizaam liet hij zich op zijn rug rollen. De regen stortte naast hem op de stoep en besprenkelde zijn blekende gezicht. Hij staarde naar de oneindige hemel, maar al snel werd deze bedekt door de zwarte paraplu’s. Enoch merkte niet dat zijn ogen dichtvielen, want alles was zwart.   Toen plots voelde hij een liefelijke warmte. Door zijn gesloten oogleden nam hij een licht waar - zwak, maar het moedigde hem aan zijn ogen te openen. Twee gele ogen ontmoetten de zijne. Hij zag enkel haar gezicht - een bezorgde uitdrukking. Hij keek opzij. Tussen haar handen zag hij een kleurenbol, de bron van het aanmoedigende licht. Zijn mondhoeken trokken hoopvol omhoog. Hij fluisterde iets, maar het was bijna onhoorbaar door de regenval. Ze keek vragend, en fluisterde iets terug. Met het laatste beetje kracht dat hij nog bezat, tilde Enoch zijn handen omhoog, naar haar. Een laatste uitstrekking - krachteloos en verslagen. Tussen zijn handen ontstond een kleurenbol. Het licht dat eruit straalde was feller en warmer dan elke andere bol die hij ooit in zijn leven had gecreëerd. De kleuren waren mooier dan ooit. Het laatste beetje energie dat nog in het hart van Enoch restte, werd opgebruikt voor de creatie van deze bol. Zijn hart verbrijzelde in honderden scherven. Het begon als een dof gevoel, maar al snel volgde een scherpe steek, alsof iemand hem stak met een lange dolk. Zijn handen trilden toen hij zijn bol met die van haar liet samensmelten. Kleuren die voorbij de fantasie van mensen traden, ontstonden in de samengesmolten bollen.   Een fluistering, nu langer.   Enoch verloste zijn allerlaatste adem. Het wolkje dampte de wereld in. En vervaagde.   ‘Ik heb niets meer.’ ‘Waarom niet?’ ‘Ik heb alles aan de verkeerde gegeven.’

Aaron de Bruijn
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen