Op een nacht ontwaakte ik door onbestemd gestommel op de trappengang. Of door mijn oververzadigde maag die me parten speelde. Een nachtje stevig op café gaan met slechts trappisten op het programma, gevolgd door een uur stomdronken en lamlendig voor de buis hangen en een liter bruiswater met citroensmaak in mijn keelgat kappen, brak me zuur op. Mijn ogen, waaruit de slaap stilaan wegebde, gaven uit op het venster, waardoor de prille belofte van een nieuwe dageraad me in mijn gezicht uitlachte. Het residu van een treiterende droom rammelde nog heftig aan mijn ratio, beneveld door het gamma aan alternatieve levenslopen die de nacht mij de afgelopen drie uur had voorgeschoteld, en een familiaire terreur, waar ik de vinger toch niet op de wonde kon leggen, raasde door mijn bedlegerige lijf.
Ik had ergens van gedroomd maar ik kon het waanzinnige idee dat die droom zich op de één of andere manier had voortgezet in mijn slaapkamer, maar niet van me afschudden. Ik draaide me op mijn linkerzij en staarde recht in het duistere gelaat van een klein gebouwde man, die zich op een halve meter van mijn bed op een stoel had geïnstalleerd, klaar om op mij te springen en met alle macht mijn keel dicht te knijpen. Ik twijfelde geen seconde over de ernst van deze reële dreiging maar bleef desondanks als versteend op mijn zij liggen, en de staat waarin ik zijn gevreesde aanval afwachtte, was er één van ongebreidelde doodsangst. Alsof hij niet wist dat ik wakker was en hem in het steeds minder volmaakte duister had ontwaard. Als hij een spel met me speelde, was het er één van een ongezien sadisme. Hoe was hij trouwens mijn appartement binnen geraakt? Wat kwam hij hier aanvangen? Wou hij me doden? Paniek en paralyse worstelden om de bovenhand, de angst beroofde me van elke drang tot actie.
Stilaan werd de dreiging minder werkelijk en galoppeerden de eerste voorbodes van twijfel over de door angst verschroeide vlakte van mijn hart. Nu duurde het niet lang meer voor ik me recht durfde te zetten en mijn arm naar de man op de stoel te slingeren. Het was mijn kapstok met loopkledij erover gedrapeerd, zo bleek. Natuurlijk was het mijn kapstok met loopkledij. Wat anders? Voor enkele minuten was het de man, een spinsel uit een zoveelste hallucinatie, toch maar gelukt om de poorten van de nacht te doorbreken en zich in de pas heroverde werkelijkheid te komen nestelen.
Lang duurde dit alles niet en ik was het hele voorval al gauw vergeten. Maar het waren de meest angstaanjagende momenten van mijn leven.