haar huid ligt braak met scheuren grootgebracht
door creaturen van verdriet om niets en alles wat ze
was en is, en bijna niet meer; wegkwijnend in
verstomming met somtijds een cri du coeur rijzend
uit haar navrant verleden dat woelt als een slechte slaper;
ze kijkt niet meer naar buiten of binnen maar staart
wacht misschien; tevergeefs … het slotstuk zal zich in
haar en ieder geval misdragen, het is al bezig, radicaal
ijzeren tanden etalerend waarmee knauwend op de laatste
resten van haar niet meer te benoemen zijn wat het smaakt