En dus was ik eens een koning
omdat ik hield van satijnen lakens
Op katoen kon ik niet slapen
en door nachtmerries werd ik geplaagd:
dat stro in harde, koude kussens.
Echte mannen kussen zijde,
slapen niet als rozen maar als rotsen.
Valse vrouwen zuchten niet maar geeuwen
en ik, ik was dus eens een koning
omdat ik ‘s nachts niet slapen kon.
Geen koningin sliep aan mijn zijde,
noch was mijn bed van goud.
Het kader van mijn nest was zilvergrijs
als ijzer, koud en hard en lusteloos
Geen zin om te zingen, dus het piepte.
Koningsbedden piepen niet, die kraken
en daarom was ik eens een koning,
omdat de nachtegaal niet voor mij zong
maar in stilte mij mijn dromen stal
zonder zwijgen, geen genade van de nacht.
En dan baadde ik in ochtenddauw,
toen kauwen kirden en de droom verdampte.
Ik werd wakker in het kielzog van teleurstelling
want des nachts was ik steeds koning,
maar des daags niet meer dan mens.