Midas

Gebruikersnaam Midas

Teksten

het palladium en de paladijnen: verhalen van een dolle mens

Terneergeslagen als de naargeestige ochtendschemering stond ik aan de wastafel in mijn appartement sudoku’s op te lossen. Onderwijl schrobde ik met Oral-B 3D White Luxe Stralende Glans aan mijn dentale carrosserie zoals een gepensioneerde dat met bruine zeep doet tussen zijn huidplooien. Ziet u, de tanden zijn de poort naar de ziel en op de mijne was een beetje eelt komen te staan. Ik trachtte de immense leegte in mezelf te vergeten door lege rasters met getalletjes te vullen. Maar het hielp niet en ik kreeg de rigor vitae ook niet weggepoetst. Geen werk, geen geld. Geen zin, geen lusten om me te doen willen.   Ik was aan de levensbeschouwelijke putten overgeleverd en al wat me nu nog restte was mijn stralende glimlach – de afspiegeling van een oude innerlijke mij. Waarom komen de kansen nooit hiernaartoe? Het was die zin die me hier had gebracht, die verduivelde boutade. En verdomd, God is d… – het beletselteken slikte mijn uitroepteken in toen er gebeld werd. Het was wat laat voor Sinterklaas en wat vroeg voor Driekoningen, dus ik vreesde dat het de deurwaarder was die beslag kwam leggen op de rest van mijn levensbeschouwelijke krediet, omdat ik mijn achterstallige betalingen pleeg te verzaken. Maar er was niets meer dan ongeloof om van me te stelen, dus wat kon het ook. “Hebt u misschien een paar minuten tijd om over GOD te praten?” (De stem had het echt zo gezegd, met de ‘o’ en de ‘d’ ook als hoofdletter.) En ik had tijd! Enfin, een minuut of zeven later mocht ik hen al David en Sylvie noemen en waren we de beste maatjes. Mijn glimlach straalde naar hen en de hunne straalde terug. Ik was helemaal mee met hun verhaal vol (zedige) passie en vuur. Lidkaarten verkochten ze terstond en ik liet me met groot genoegen registreren. Hun benevelende betovering liet niet af – wierook noemen ze het zelf, het zat in hun parfum, het zat in hun tandpasta, het zat in hun poriën. Dat merkte ik toen ik me net iets te spontaan opgaf voor het vacante zitje in hun beleidsraad. Maar eerst kwam de beproeving (een sollicitatie of zoiets) en ik legde hun mijn grootse plannen uit. Plots bevonden we ons midden in een nachtelijke ceremonie. Overal zag ik groene driehoeken en rode pentagrammen.  Om me heen pulseerde een candide mensenmassa in het dreunende licht rondom een laaiende brandstapel. In de rechterhand omklemden ze een kandelaar. In hun linkerwang ronkte bij elk van hen een elektrische tandenborstel – zo een als ik altijd had gewild. Ze neurieden, mompelden een hymne. Omdat de tremor van het mondhygiëneapparaat hun woorden vervormde, kon ik de aard van het gezang niet thuisbrengen. De klanken waren prehistorisch. Hoe ha hoe ha hoe ha. Ik deed gewillig mee: hoe ha. De massa spleet driehoeksgewijs uiteen door de advent van enkele fakkeldragers. Met z’n vieren, gedost in het witste wit van ons allemaal, torsten ze een brancard.  Bij hen snorde de tandenborstel in elk van de twee borstzakjes – dat moest wel betekenen dat zij de notabelen bij uitstek waren. Hoe ha. Op de draagberrie lag een levenloze donkere figuur. Hoe ha. De armen en benen staken in vreemde hoeken omhoog en gingen schuil onder een donker deken dat een sterk getaande figuur verhulde. Hoe ha, hoe ha. Kordaat schreden ze verder, onder de hypnotiserende hymne. Hoe ha, hoe ha, hoe ha. De deken werd verwijderd, de figuur onthuld en zonder dralen op het vuur gekieperd. Zijn takjes knerpten en schreeuwden. “Hoe HA!” Beste kerstboomverbranding ooit.   Enfin, ik ben jammer genoeg niet aangenomen. Nog hoe ha mompelend liep ik even werkeloos als tevoren terug de trap op, mijn appartement in. David en Sylvie sloegen me bedaard gade.

Midas
12 2

het masturbeeridee: verhalen van een dolle mens

Gedachtesprongen, u kent ze wel. Op weg zijn naar het werk. De tijd moet dood. Een of andere fietsostrade strekt zich voor mij uit als een sierlijke zwanenhals. Waarheen ben ik dan onderweg, de bek of de cloaca – een doolhof, dat staat vast? Alleszins, wat u misschien nog niet weet, is dat een fietszadel uitermate geschikt is om te krabben waar het jeukt, maar waar handen niet heen mogen. Wees eens creatief. De gel zwicht voor de buiging die ik maak, een beetje zoals mijn fietsbanden voor de meanders van het eeuwige fietspad. Dat nu eens wiegt als de knotwilg, dan weer als de populier. Storm breekt nek. En nee, het regent niet eens. Het is geen weer van buien, dan wel van fonteinen. Euforica, is dat een woord? Ach ja, zo voelt het wel. En dat lispelde de weerman me gisteren nog toe, als een fluisterwind. Kon de weervrouw me nu maar troosten.  Afleiding ín de vergaderzaal. Het enige wat ik nooit zoek, maar wel altijd vind. Mijn portefeuille is verdwenen, dus ik weet even niet meer wie ik ben. Ik hoop het antwoord te vinden onder mijn hersenschors. Specht in eigen huis. In gedachten ben ik ontsnapt aan de mono-toon, alweer huiswaarts, waar het antwoord op mijn vraag hopelijk op me wacht, als een trouwe hond. Of als diarree na een rijkelijk familiefeest. Ik ga te voet, want zo doet de boswachter het ook wanneer hij zijn perimeter nagaat. Te voet. Ik vraag me af of de loodgieter in tussentijd de leidingen al heeft vervangen. Ik doe mijn broek een beetje naar beneden, want zo zou hij het ook doen. Cultural appropriation. En zo. Mijn koningsblauwe hemd past er perfect bij.  De presentatie is halfweg, dat kan ik ruiken. Ik blijf erbij dat okselzweet naar shoarma ruikt. Of omgekeerd. Misschien zit het gewoon in de poriën van Ivan Heylens werkmens. Soms vraag ik me af of de vogels zweten van al dat gelichtekooi in de bomen en bossen. Mijn fictieve woud blaast net op tijd de mensenwalmen weg. De bomen zijn beuken, hun noten nog net onrijp deze tijd van het jaar. Ik houd van de gladde stam van de boom, van de glans die het woudlicht doorheen het bladerdek op de cortex werpt, terwijl zij de schacht beschermt. Ja, ik ben een beukenman. Ze staan zo mooi op een rij geordend, alsof ze wachten om de hemelpoorten te betreden. Maar hun wortels brengen hen maar zo ver dat hun takken de rol overnemen. Beuken in het bos. Beuken erop los.  Mijn voordeur is van beukenhout vervaardigd. Daaraan word ik herinnerd wanneer ik de metalen deurknop stevig beetgrijp en mijn voorportaal betreed. De vloerbekleding kreunt onder mijn voeten en het rubber van mijn schoenen piept schel. Mijn kat gebruikt mijn knieën als steunpunt om dichter bij mij te kunnen zijn. Wie bezingt de rattenvanger? Ze snakt naar vlees, dat voel ik aan de opdringerigheid van haar begroeting. Maar eerst moet mijn dierlijke drang gestild, of de realiteit zou zichzelf niet overleven. Wat beter om de honger te stillen dan een goed bezoek aan het toilet? Melkwit porselein en een beklijvende stilte. Dat dempt alvast de dorst.  Ik doe wat nodig is om de rust voor eens en voor altijd te beteugelen, te controleren. Ik ga wat ze ook wel ‘snokken’ noemen, maar dat is als sabreren zeggen tegen ontkurken. Ik ging ontkurken. Sauveer de flessenhals. Waarom heb ik in godsnaam een abonnement op een pornosite? Welnu, toen ik achttien was, werd mij een vijfjarenplan aangeboden (door mijn bank, maar dan niet die waar men geld belegt). U hoort het goed, een vijfjarenplan. Sinds vijf jaar ben ik trotse en hondstrouwe klant en spaar ik pornopunten. Korting op een verlenging die er uiteraard niet komt. En zo. (De karmozijnen oortjes kreeg ik er gratis bij, dat kon ik niet laten liggen.) Het is iets met melk. Veel melk. Ik denk dat de melkboeren daar tegenwoordig hun voorraad dumpen. Maar wat er zich op mijn scherm voor me afspeelt, maakt al gauw plaats voor een polsstoksprong. Mentaal meander ik richting mijn illusoire land van melk en honing. In mijn gedachten begint zich een nieuw idee te ontwikkelen. Een geesteskind van vijf jaar pornopunten. Dat moet ik opschrijven. Zonder het te beseffen, met mijn broek op mijn enkels en nog niet ontkurkte fles in de aanslag verlaat ik mijn schuilplaats, de woonkamer in. En op het moment dat ik me aan mijn bureau daar zet, duw ik met mijn elleboog onhandig de oortjes uit het contact van mijn gsm, waarna een luide ‘AAAH’ weerklinkt. Beter had ik het niet kunnen zeggen: het masturbeeridee is geboren.  Wanneer ik ontwaak uit mijn gemijmer, voel ik het hele rondetafelgezelschap naar me kijken. De blikken van al mijn medevergaderaars en collega’s hebben zich gebundeld en boren zich nu in mijn rug (de glazen gangwand is dun), zij en buik tegelijkertijd. Ik voel een climax van gêne ontstaan. Andermaal spreekt de CEO me aan – gepikeerd. Uit mijn hemel gerukt, stamel ik nog wat, maar voor excuses is het te laat. De situatie is overduidelijk. Ik heb zijn vraag gemist. Maar dat is het waard.   

Midas
3 2

Verliefdheid: een studie (1)

Deze ochtend nog hobbelde ik te fiets achter een koppel aan. Althans, dat dacht ik te vermoeden want zij kon het niet laten om al fietsend zijn arm te strelen — te strelen maar dan met een indringend verlangende zelfzekerheid zoals alleen geliefden dat met elkaar kunnen. (In feit was het een triniteit: twee ouders en hun kind.) Zij was één met haar fiets als een buideldier. Het veilige compartiment vooraan tussen stuur en wiel was de verderzetting van haar moederschoot buiten de veiligheid van moeders prenatale warmte. Dat alles leidde ik af uit één klein minuutje achtervolgingswaanzin. (Ik was de achtervolger.) Nu kwamen wij met z'n vieren bij een splitsing. Het bivium zette zich langs rechts verder op de begane grond  — daar gingen zij en het naartoe. Wij, man de man en ik, gingen de brug op, richting één of twee verdiepen hoger. Terwijl de volgende minuut zich inzette en zich in de labyrinthen van het nietsontziende tijdsverloop der dingen wurmde en worstelde en wrikte, werden wij vieren wij tweeën, maar dan tweemaal. Zijn nekspieren spanden zich op onder het oog van mijn vochtige, wroetende adem (het ging steil), maar niet omdat hij omhoog vocht. Zijn aandacht, ja die vocht en dwaalde een keer twee keer af naar de rechterbenedenhoek van zijn aandachtspanne. (Ik hield de wacht, was even zijn engelenbewaarder tijdens deze desolate ochtendluwte.) Maar toen demareerde hij plosteling schoksgewijs, toen de vergeet-me-welplantenmuur zijn liefde belemmerde — diezelfde liefde had haast, zij was ongeduldiger dan ik om de dag te beginnen én te beëindigen als het even kon. Ik wist wat er komen zou en jawel, net voor de holte van de paraboolbrug weer een bolte zou gaan worden, wanneer wij beiden op de ultimiteit (zie ook lemma 'intimiteit') van onze inspanning waren (voor mij viel het mee want hij beschermde me tegen de wind), keek hij een laatste keer om (niet naar mij welteverstaan). Zijn geestestweeling boog verder af, de begane grond op, een andere wereld in. En wisten zij veel dat wij nu geliefden waren geworden met z'n vieren.

Midas
7 1

Sileant Zephyri (voor Sophie Van Reeth en na Sophie Van Reeth)

Zeezout, pek en karmelietdat was mijn zeep die nacht.Langsheen de lange, natte harenvan mijn radeloosheidklom toen de vertwijfeling omhoog. Rapunzel, gevlochten en verstrikt- c’était moi, la bâillonnée. Ik was ingevlochten in de traliën van mijn vleugelkooi. En ik kokhalsde toen zij zich gorgelend mijn keel binnenmurwde.Oude vriendin, wees welkom en Versmacht mij In mijn kiemVersmoor mij Met de uwe U bent de maretak en ik de eik.   Zoek mij, zoek mij, zoek mij nu,tussen al die haartjes in de afvoernet na ethanol en voor de briefromanachter al die epitheta waarin ik mij verkleedde.   Hic errator non humanus!Quo vadis, schuldenaar?Veridis quo, maar waar is u            waar bent u            waar blijft u? Quid mutatur, huichelaar? Ach             Mijn arme hart            mijn barme hart            mijn warme hart            is koud wanneer het water stopt met stromen en ik val.   Ik werd wakker zonder laken door een karmozijnen kus vederloos en opgesloten- de mistletoe mijn visioen. Seneschalk, waar blijft u met uw mantel?Drie vooruit en één opzij,dat had de laatste kunnen zijn.Mijn vader, vriend en doodgeboren tweelingbroer- ubi es in… ubi es? Ach, ik vergeet dat u niet ziet – blindu mij niet ziet – mij ongezind.Heer Joris, waarom is uw paard niet Grieks?waarom gaat gij aan mij voorbij? Ik voel mij wat in wording is,nog niet geworden is.Opgedroogde spermavlekken, een kans, geen zekerheid.Ben ik de ongebeurde banneling die daaraanvoorafgaat?In den beginne was ik niet. Maar dat vergat ik haast.Mijn fout? Mijn fout.En dat spijt me zo.   Twijfel en volharding- halsstarrigheid.Ik was het oxymoron. Ira, u redt mij van vergetelheidVerlies. Mij. Niet.Geef mij liever over aan de duisternis. Ecce ego, Filomela- ik ben de nachtegaaldie ’s nachts pas zingt en u,ligt u al van mij wakker? Ik was uw rantenloeder, roddelvoederben uw droombehoeder, slaapaftroeveren zal voor altijd uw laatste Chloris zijn.  

Midas
16 2