Ze ruikt fris, naar de zomer nog, hoewel haar vel glinstert als ochtenddauw op een winters keukenraam. Haast even koud voelt ze aan. Daar rust ze bovenop de takken van haar oorsprong, omringd door haar tros. Ze zijn nog heel – een geheel – voordat ze onvermijdelijk hun eigen weg zullen gaan, voorzichtig verlangend om losgelaten te worden. De pluk knipt haar de navelstreng door in een buik van mat paarse vruchtbaarheid. Het eerste bijten breekt haar vliesje met een kleine krak.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.