Op een middag zit Klein Duimpje te genieten van een streekbiertje op het terras bij Vosselare Put. Dat mag, want hij is al lang geen broekventje meer. Hij is nu een volwassen kerel met een beginnend bierbuikje, lange haren grijzend aan de slapen en dito ambities. De zevenmijlslaarzen die vroeger haast van zijn voeten vielen, passen nu als gegoten. Maar hij verkiest zijn Harley Road King Classic om van dorp naar dorp te rijden en klusjes op te knappen bij weduwen en wezen. Want eerlijk, wie reist er tegenwoordig nog te voet? De laarzen zitten veilig opgeborgen in de zijkoffers van zijn motor.
Bladerend in de Metro valt zijn oog op een advertentie: ‘Gezocht: man om vrouw te redden uit vijftien meter hoge toren in Poeke. Beloning overeen te komen.’ Poeke behoort niet tot grondgebied Deinze, dus hij aarzelt even. Maar hij heeft zin in de klus. Hij veert op van zijn stoel, legt 4,20 euro op het tafeltje, zet zijn helm op – wat een beetje gepruts is met die lange baard van hem – en springt gezwind op zijn tweewieler. Op naar Poeke!
Aan de einder doemt een wegversperring op. Wegomlegging! “Een wegomlegging heeft mij nog nooit tegengehouden,” zegt Duim heldhaftig. Moedig geeft hij gas, een weiland in. Niet veel verder komt de Harley vast te zitten in een gracht. “Toeme toch,” vloekt Duim en hij belt het nummer van Touring met zijn smartphone. Dan is het wachten, wachten en wachten geblazen. Een nest Aziatische hoornaars dat een beetje verder in een wilg woont, heeft hem ontdekt en belaagt hem van alle kanten. Na een heroïsche strijd tegen de insecten, zijgt hij uitgeput en vol bulten neer op de grond. De man van Touring vindt de bultenaar, giet een emmer koud water over hem heen en helpt hem weer op weg.
Het is al laat in de namiddag wanneer hij tussen de bomen en bladeren eindelijk een zalmroze bouwwerk ziet opdoemen: het kasteel!
“Joehoe, er is bezoek!” roept hij naar boven, naar het hoogste van de 365 ramen in een van de vier torens. Een niet meer zo jonge vrouw met warrige blonde haren verschijnt in het kozijn. “Rapunzel! Ben jij dat?” Hij meent haar te herkennen. De vrouw knikt. “Ik ben Rapunzel…” “Nee maar, zit jij nu weer in een toren? Wat is er met de prins gebeurd?” roept Duim ontzet. “Klein Duimpje!” roept ze verrukt. Want ook zij herkent hem, ondanks alle bulten. “De prins was een beetje op mij uitgekeken en hij heeft mij hier opgesloten. Hier is een geheime gang, maar ik vind hem niet.” “Geen nood, Rapunzel. Ik kom je redden. Laat je vlechten neer,” antwoordt Duim vol zelfvertrouwen. “Eh… Dat is een deel van het probleem, niet-meer-zo-Klein Duimpje. Ik kan geen vlechten meer maken. Mijn haar is helemaal kapot. Het groeit niet meer. Kijk.” En ze laat haar pluizige haar uit het raampje hangen. Het reikt niet eens tot de helft van de muur. Duim kan er onmogelijk bij. Hij moet een andere oplossing bedenken. “Heb je niets om een ladder mee te vlechten, Rapunzel?” “Nee,” snikt ze. “Het enige wat ik heb zijn twee onderbroeken, een laken en een handdoek.” “Daar schieten we niets mee op,” denkt Duim luidop. Plots heeft hij een idee. In zeven haasten rijdt hij weer naar Deinze, de wegversperring vermijdend, naar een doe-het-zelf zaak. Bijna even snel is hij weer terug met op zijn motorfiets planken, paletten, treinbielzen, een werkbank, een pneumatische hamer en een generator vastgebonden. Dagenlang gonst het bos rond het kasteel van de bedrijvigheid. Het geluid weergalmt over de slotgracht. Eindelijk is de schans klaar die Duim in gedachten had. Als hij ze met een ingewikkeld katrolsysteem rechtop zet, wankelt ze een beetje. Dat behoorde niet tot het plan, maar goed. Voorzichtig manoeuvreert hij de hoogste kant van de schans tot vlak voor Rapunzels raampje. Dan bestijgt hij zijn Harley en zet zelfverzekerd koers naar het begin van de stellage. Rapunzel kijkt angstig toe. “Zal de constructie stevig genoeg zijn?” vraagt ze zich stilletjes af. Onverschrokken geeft Duim volle gas. Tot ongeveer halverwege gaat alles goed, maar dan stort de schans als een kaartenhuisje in mekaar. Duim en zijn motor plonzen in de slotgracht. Minutenlang ligt de klusjesman versuft tussen de waterlelies. Delen van zijn Harley zijn nog zichtbaar, de rest is verdwenen onder het oppervlak. “Sorry, Rapunzel,” zegt hij als hij eindelijk weer op het droge is. “Ik heb het geprobeerd. Dit was mijn enige plan. Het is mislukt. Ik kan je niet helpen.” “Maar Duim, je hebt toch magische laarzen? Waarom probeer je niet gewoon te springen?” roept ze hem bijna smekend toe. Weinig overtuigd duikt hij het water weer in komt boven met twee druipende zevenmijlslaarzen. Hij trekt de natte laarzen aan, neemt zonder veel overtuiging een kleine aanloop en springt. En kijk: bijna kan hij het raampje aanraken. Een tweede poging, gevolgd door een elegante tijgersprong door het raam en Duim staat voor de voeten van Rapunzel. Zonder aarzelen neemt hij haar in zijn sterke armen en samen springen ze naar buiten. Ze landen tamelijk onzacht net over de slotgracht. Rapunzel, die gelukkig tegen een stootje kan, geeft Duim een dikke kus op de wang. “Dank je wel om mij te redden! SMAK. Als beloning mag je met mij trouwen,” glundert ze. “Maar… ik wil helemaal niet trouwen,” mompelt Duim tussen zijn tanden. Ze heeft het gehoord. “Samenwonen dan?” vraagt ze aarzelend. “Goed,” zegt hij “maar voor maximaal vijf jaar. Daarna kijken we of we het willen verlengen.” “Wat verstandig, Duim!” roept Rapunzel enthousiast en ze valt hem om de hals. De volgende dag klimt Rapunzel op de rug van Duim en in zeven haasten bezoeken ze een notaris in de stad. Ze tekenen er een samenlevingscontract voor vijf jaar. Want zelfs in sprookjes doen ze niet meer aan ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’.