De luide knallen waren gestopt. In de verte ratelden de rupsbanden van de laatste tank. Daarna hoorde Pjotr enkel nog een oorverdovende stilte.
Hij verliet zijn ondergrondse schuilplaats en keek voorzichtig door de gebarsten kelderruit. Er was niemand op straat. Alles lag in puin. Waar eens huizen stonden, lagen nu hoopjes verbrokkelde stenen, scherven van dakpannen. De bomen waren kaal. Verbrand, verdord. Hij zag een dampend paardenlijf naast enkele levenloze lichamen. Mensen die niet langer mensen waren. Onherkenbaar verkoold.
Het dorp was geen dorp meer. Hij voelde een kilte in zijn botten en wist dat die nooit meer zou weggaan.