Een beknopte geschiedenis over het leed

14 feb 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

“Nu zou ik graag hebben dat je op het papiertje schrijft wat je voelt, wat er in je omgaat.”
Ze schrijft een ‘p’ op de tafel, maar die letter wordt snel een vage streep na een veeg met haar mouw.
“Soof,”
Ze houdt haar hoofd lichtjes schuin en fronst haar wenkbrauwen. Haar blik gaat mijn hoofd verschrompelen als een rozijn.
“Sophie.”
Haar frons verdwijnt terwijl ze naar de klok staart
“Praat met me, ik ben hier om te luisteren.”
Het ge-tik-tak van de klok houdt geen vast ritme. Zweetdruppels tuimelen over mijn voorhoofd als een bende marcherende soldaten.
Soofs nagels krassen in de blauwe inktvlek op tafel. Het geluid van haar gekerf is in harmonie met de klok. Na elke willekeurige tik of tak komt iets waar ik controle over heb, iets voorspelbaars.
“Ik weet dat je niet gemakkelijk praat, maar,”
Het gekras stopt, het ge-tik-tak ook.
Ze neemt haar pen op, steekt het in de lucht en laat het met een doffe knal op de tafelhoek neerkomen. De inkt spat overal terwijl ze me aankijkt met een inktdruppel onder haar oog wat de indruk wekt dat ze blauwe tranen huilt.

Sneeuwvlokken landden overal, versperden mijn zicht. De muren werden zwartgeblakerd. De vloer verbrokkelde zienderogen in as. Inkt druppelde van de tafel, van de muren, van Soofs wangen. Haar stoeltje begon vuur te vatten. De sneeuw werd zwart, het uurwerk tikte steeds luider en luider.
“Sofie, vuur!”
Ze bleef moedwillig zitten, staarde me aan, leek op een plastic pop, haar ogen smeltend als was.
Knettergekke Soof was brandhout geworden.
Het stoeltje was verdwenen, zij ook. De muren rolden langzaam op en werden bomen. De vloer versplinterde tot bladeren. Het plafond doordrenkte met blauw afgewisseld door witte spetters. De zwarte sneeuw vloeide in een koele bries.
De klok spatte uiteen in fladderende duiven.
“Eén, twee, drie, vier, vijf. Wie niet weg is, is gezien! Waar ben je!”
Sophies gegiechel galmde tussen de bomen. De zon verwarmde onze aangezichten.
Onze. Want zij was hier ook.
Maar steeds minder. Ze was beetje bij beetje weg. Nu bleef enkel haar stem over, maar het gebruik ervan was schaars geworden.
Ze is, maar niet hier.
De klok was verdwenen, neen vervangen, door gekoer.
De grond zwol op alsof die in een foetushouding lag. De bosvlakte golfde op en neer als een woeste zee. Bulten en putten werden steeds groter. Alles kreeg een afgebleekte kleur, een vaal geel. De duiven in de lucht ontploften in een blauw-rood-geel-geflikker. De hoogteverschillen kregen vaste vormen, randen bouwden zich ritmisch om tot trappen, op trappen, in een eindeloos diepe en hoge trappenhal.
Gejammer weekte de gele lucht. Pijn, in een hoek gedreven, zweefde als een dikke, verstikkende mist
“Waar ben je? Ik vind je niet!.”
Daar! Een open deur. Daarachter een kamer vol snijdende kleuren.
Een mooie pijn, dat was Sophie zelfs niet gegund.
De deur was binnen handbereik, maar sloot met een luide knal. Boven, een verdieping hoger: hetzelfde tafereel. Loop, ren, spurt! Snel!
De volgende ingang was weer dichtbij, de kleuren smaakten zoals zure snoepjes, zuur maar lekker.
Weer dicht, volgende verdieping, volgende, volgende, …
Buiten adem lag ik op de scherpe randen van de trap. De trapleuning loste op in de gele lucht. Zo van kom maar, één keer omrollen is genoeg.
Ik draaide mijn hoofd weg van het gat. Sophie, ze lag naast me, deed alsof de treden kussens waren, keek met een klein glimlachje, met dat kleine mondje van haar.
Ze sloeg haar armen om me heen.
Ze rolde samen met me, zachtjes, op het ritme van het tik-tak-gekoer, de diepte in, de hoogte in. Dat was ik vergeten. Hier is geen hoog of diep. Zij had me dat gezegd alsof ik het vergeten was, alsof ik het ooit wist. We zweefden door de gele lucht, door het gejammer heen, het hoog-diep in.
Duisternis omhulde ons.
We landden zachtjes in een uitgestrekte zwarte vlakte met een laagje warm water.
Geen tikkende klokken, geen brandende sneeuw, geen snijdende kleuren.
Haar stem kwam naar me toe, in deze oneindige nacht. Ze gebruikte haar stem voor zachte snikjes. Tranen die in het warme water druppelden, inktblauw.
Ze kreunde, probeerde iets over haar lippen te krijgen.
“Papa.”
Haar wang kleurde lichtroze, als een varkenswangetje. Een roos, kwetsbaar biggetje. Heel haar leven vetgemest, gebrandmerkt, opgesloten. Een wezen, op zoek naar een uitweg, voortgesleurd van kooi naar kooi, onderdeel van een sadistisch partijtje verstoppertje.
Op haar kaak verschenen de contouren van een hand.
In het gezicht geslagen door haar eigen bloed.

Mijn liefste misvorming
Mijn vlammend meisje
Verzengd door het getier
Deemoedig geroosterd

Mijn snoezig biggetje
Mijn teer prulletje
In het geheugen gegrift
in het gelaat gekerfd

Ze zit op haar stoeltje met wijd opengesperde ogen en de tanden ontbloot; een gretige blik met een niet te stillen honger naar antwoorden. Haar lichaam rilde ongecontroleerd door de kou.
Niet het soort kou dat je zachtjes doet trillen, geen koel briesje. Maar een harde kilte. Zoals wanneer iemand ’s winters in de zee stapt. Het zoute, harde water dat op de benen klotst. Een rilling dat zich over het hele lichaam verspreidt als een ongecontroleerde tumor.
“Wil je een dekentje?” Ik wijs naar een stapeltje dat naast haar ligt.
Ze klemt een deken in haar handen en wikkelt zichzelf erin.
Haar blik verschuift naar de klok. Het is bijna drie uur. Het gespreksuur is bijna om.
Met kleine pasjes beweeg ik me naar haar.
Ik kan me de kinderfoto’s voorstellen. Sophie, glimlachend op een draaimolen, likkend aan een bolletje vanille-ijs, pootjebadend in de zee. Allemaal onder het toeziend oog van de vader. Altijd oh zo aanwezig, in het geheugen gegrift.
Nu is ze groter. Volgens haar vader is het dus welteverstaan dat haar geheugen niet altijd even goed werkt. Daarom speelt hij nu in op andere dingen. Allemaal educatief verantwoord natuurlijk.
“Zeg eens, hoe voel je je nu?”
Ze grijpt naar de pen, maar die is kapot. Dus gebruikt ze haar nagels.
Het steeds luider wordende gekras compenseert haar gesnik.
Haar tanden knarsen, haar lichaam schokt, haar ogen lijken los in haar oogkassen te rollen.
“Stil maar, alles komt goed.”
Ik drapeer mijn handen zachtjes om haar schouders. Ze ademt minder snel, het schokken stopt.
Ze legt haar hoofd zachtjes naast het woord dat ze gekerfd heeft. Haar ogen turen naar de druppels bloed op tafel.
“Papa.”

= = =

Een belgeluid galmt door de gang.
“Goedemiddag Chris. Alles oké?”
“Ja, ik heb geen tijd. Waar is Sophie?” Hij friemelt zijn handen in elkaar.
“U bent te laat, het is al half vier,” Zijn handen vormden nu een vuist. Hij bijt op zijn onderlip.
Papa is boos.
“Uw zus heeft haar opgehaald.”
Zonder iets te zeggen stroopt hij zijn mouwen op en stampt hij naar zijn auto. Na het sluiten van de deur weerklinken gierende banden in de straat.
Ik ga voor de praktijkdeur staan, waar ik al mijn cliënten ontvang. Ik laat mijn hoofd erop steunen en fluister.
“Hoe voel je je?”
“Geen papa.”

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

14 feb 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket