Toen Rikkie mij vroeg om samen een drankautomaat te plunderen, wist ik dat hij de ware was.
Het was vrijdagavond, en ik zat aan een tafel bij het raam in het café waar we hadden afgesproken, toen ik iemand zag gebaren dat ik snel naar buiten moest komen. Ik herkende Rikkie niet. Ik had hem nog nooit in het echt gezien en op zijn foto’s droeg hij nooit een boerenpet. Sterker nog, als ik had geweten dat hij een boerenpet droeg, was ik nooit met hem op date gegaan.
Ik maakte een verrekijker van mijn handen en hield hem tegen het raam. Niemand anders had zulke oren, zonder één keer in de ring te hebben gestaan. Ik wees naar mijn volle glas bier, waarop Rikkie zijn portefeuille uit zijn achterzak haalde en erop tikte als een goochelaar.
Met één arm in mijn jas liep ik naar buiten.
‘Kom mee,’ zei hij. ‘Ik wil je iets laten zien.’
Rikkie was een van mijn zesjes. Om het lot een rol te laten spelen op Tinder, sloot ik iedere zesde foto mijn ogen en swipte naar rechts. Soms waren zesjes knap, soms spuuglelijk. Maar om wekenlang mee te chatten waren ze net zo vervelend als al de rest. Behalve Rikkie. Rikkie was niet als eerste met mij beginnen te chatten, en daarom had ik besloten met hem op date te gaan. Ik hield van zijn onderkoelde reactie. Alsof hem iets gratis werd aangeboden wat hij eigenlijk niet nodig had. Waarom ook niet?
‘Wil je niet weten wat het is?’ vroeg hij.
Hij liep zo snel dat ik moest rennen om hem bij te houden. ‘Nieuwsgierigheid is de remedie tegen verveling.’
Hij stopte en keek me onderzoekend aan. Het haar in mijn nek kwam overeind. Een van de voortekenen. Maar ik negeerde het.
‘We gaan bijklussen vanavond,’ zei hij ten slotte. ‘Die date doen we wel een andere keer over.’
Ik schudde met mijn hoofd. ‘Hij is precies goed zo.'
We liepen verder en Rikkie praatte over mensen die hij kende en dingen die hij had meegemaakt, en zo nu en dan, als het onderwerp het toeliet, las ik tussen de regels dat hij me slim vond, of dat hij dacht dat ik zo door hem gezien wilde worden. Hij praatte veel, maar niet op de luide, domme manier van iemand die dronken was, en maakte weinig zinnen af, alsof hij meteen spijt kreeg van elke gedachte waaraan hij begon.
Toen, na een wandeling van vijf minuten, trok hij me een donker steegje in. Het stonk er naar pis en afval en keukenlucht van goedkope restaurants. Het soort steegje waar vrouwen in films werden verkracht. Ik keek achterom. Niemand hier op dit uur. Zelfs geen keukenhulpje dat na een drukke service namaaksigaretten stond te roken.
Halverwege, bij een grauwe gevel waarvan de onderkant enkele meters terugsprong, hield Rikkie halt. Zijn blik zocht naar bevestiging. Ik keek rond, maar ik zag niets wat de moeite waard was om te laten zien. Er zat een verroeste poort in de terugsprong, en ernaast tegen de muur stond een stoffige drankautomaat. Ik kon me niet voorstellen dat er achter die poort iets waardevols werd bewaard. En wat de automaat betrof, het was een oud model. Dat zag ik aan het paneel. Bovendien brandde de verlichting niet, en dus dacht ik, net als iedereen die erlangs liep, dat het ding buiten werking was.
‘Telkens als ik er een zie,’ zei Rikkie, ‘druk ik op de muntretourknop. Een oude gewoonte. We hadden niet veel geld thuis. Maar let nu goed op.’
Rikkie liep naar de automaat en drukte op de knop. Het geluid van iets zwaars dat in een holte naar beneden tuimelde. Hij bukte zich en grijnsde me toe, voordat hij zijn hand door het luik stak en een blikje Coca-Cola tevoorschijn haalde. ‘Alsjeblieft,’ zei hij. ‘Voor daarnet.’
Ik hield het blikje ondersteboven. Het was niet over datum. ‘En hij doet dat iedere keer?’ vroeg ik.
Rikkie knikte. ‘Hoeveel denk je dat erin kunnen?’
‘Geen idee,’ zei ik.
‘Doe een gok.’
‘Honderd.’
‘Tweehonderd tot vijfhonderd,’ zei hij. ‘Afhankelijk van het model.’
Rikkie had geen auto, en aangezien hij degene was die de automaat had gevonden en we afspraken om de buit gelijk te verdelen, leek het me fair dat we mijn wagen gebruikten. Maar eerst gingen we terug naar het café om mijn fiets te halen. Daarna liepen we, ik met mijn fiets aan de hand, in de richting van mijn appartement. Toen we bij het gebouw aankwamen, vroeg ik Rikkie om beneden te wachten, wat hij niet erg vond.
In de lift zei de stem in mijn hoofd: ‘Je kunt nog stoppen. Het is nog niet te laat.’ Maar toen ik door het raam in mijn appartement naar beneden keek en Rikkies boerenpet zag, deed ze er het zwijgen toe.
Ik liep naar mijn slaapkamer en kleedde me uit. In de plaats van de rode jurk trok ik een zwarte jumpsuit aan. Dat leek me gepaster bij de gelegenheid. Enerzijds wilde ik dat Rikkie zag dat ik het serieus meende. Anderszijds was ik bang dat hij me zou uitlachen. Ik bekeek mezelf in de spiegel en stiftte mijn lippen.
Toen ik op de benedenverdieping uit de lift stapte, was Rikkie al in de hal. Hij stond voor de glazen deur te wachten tot ik opendeed. Ik beeldde me in dat de hal een gevangeniscel was en dat hij me smeekte om hem vrij te laten. Ik moest me door mijn verbeelding hebben laten meeslepen, want ik leek uit een droom te ontwaken, toen hij mijn naam riep en met zijn vinger op het glas tikte. Samen liepen we de wenteltrap naar de ondergrondse garage af.
Toen hij mijn bestelwagen zag, die in het enige vak stond waarboven geen armatuur hing, verstijfde hij.
‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Waarom hangen er belletjes aan?’
‘O,’ zei ik, bijna vergeten hoe zonderling andere mensen mijn wagen vonden. ‘Ik kocht hem vijf jaar geleden van een man die in de nesten zat en snel geld nodig had. Tweeduizend euro. Op voorwaarde dat hij hem op elk moment van mij mocht terugkopen. Wat hij nooit deed. Ik heb de bestickering er proberen af te halen, maar dat is niet zo goed gelukt, zoals je kunt zien. Ik zweer het je, het gaat snel vervelen, dat gebons op je deur telkens als je ergens stilstaat. Maar ik gebruik hem vooral als camper, stop mijn bagage in de vriezers. Het is verbazend hoeveel erin past.’
Rikkie maakte aanstalten om weg te gaan.
‘Waar ga je naartoe?’ vroeg ik.
‘Weg.’
Ik liep achter hem aan en pakte zijn arm beet. ‘Waarom?’
‘Waarom?’ zei hij. ‘Het is een ijscowagen. Je kunt net zo goed je identiteitskaart achterlaten op de plaats delict.’
Ik liet zijn arm los. ‘Je doet net of we een moord gaan plegen.’
‘En jij doet net of we een asbak gaan stelen.’
‘Het zijn maar een paar blikjes,’ zei ik. ‘En het is niet eens jouw wagen. Als ze ons betrappen, zeg dan dat je me niet kent, dat we op date zijn. Je hoeft niet eens te liegen.’
Rikkie bewoog zijn getuite lippen heen en weer. Toen liep hij naar het portier en stapte in.
‘Je hebt gelijk,’ zei hij, zodra ik achter het stuur ging zitten. ‘Dit is een date.’
Ik startte mijn wagen en reed de ondergrondse garage uit, een beetje geïrriteerd door het feit dat hij de belletjes had opgemerkt, maar niet mijn jumpsuit. Toen hij zijn pet op het dashboard legde, zag ik dat hij kalend was. Daar zat ik niet mee. Zijn hoofd had een mooie vorm. Ik dacht erover hem een compliment te geven, over de vorm van zijn hoofd, maar ik was bang dat het een gevoelig onderwerp was. Waarvoor droeg hij die anders?
Toen we bij het steegje aankwamen, aarzelde ik om het in te rijden.
‘Wat is er?’ vroeg Rikkie.
‘De schuifdeur,’ zei ik.
‘Ik begrijp het niet.’
‘Hij zit aan de verkeerd kant.’
Rikkie tuurde het steegje in. Toen zei hij: ‘Dan rijden we er toch gewoon aan de andere kant in?’
Een luide motor haalde ons in. Ik wachtte tot hij weg was. ‘Te nauw,’ zei ik. ‘Als er een tegenligger opdoemt, mogen we achteruit terug. Vijfhonderd meter, oog in oog, voorruit tegen voorruit. Nee, ik heb een beter idee.’
Ik deed mijn richtingaanwijzer aan en sloeg linksaf het steegje in, de rijrichting volgend. Ik reed traag, hield mijn spiegels nauwlettend in het oog en negeerde Rikkie telkens als hij voorstelde om uit te stappen. Als ik hulp nodig had, zou ik het wel vragen.
Toen ik in het donker de automaat ontwaarde, trok ik mijn handrem omhoog en deed mijn raam omlaag. De motor liet ik draaien. Daarna klauterde ik de laadruimte in, pakte een handdoek van het schap en gooide hem in Rikkies schoot.
‘Iemand haalt de blikjes eruit,’ zei ik. ‘En iemand blijft in de wagen om ze aan te nemen en in de vriezers te stoppen. Ik stel voor dat ik in de wagen blijf, aangezien ik de chauffeur ben.’
‘Waar dient de handdoek voor?’ vroeg Rikkie.
Zijn vraag verbaasde me. ‘Om het geluid te dempen.’
Zeven seconden deden we erover om op de retourknop te drukken, het blikje uit de automaat te trekken, drie stappen te zetten, het blikje door te geven, en het in de vriezer te leggen. Op die manier zouden we al snel een uur zoet zijn. Nadat ik nog een blikje in de vriezer had gelegd, zocht ik naar een krat zodat Rikkie niet voortdurend heen en weer hoefde te lopen. Onder de bestuurdersstoel vond ik een ingeklapte plooibox van Collect&Go.
‘Hier,’ zei ik, toen hij weer aan mijn raam verscheen. ‘Dat gaat sneller.’
Rikkie klapte de box uit, zette hem voor de automaat neer en begon hem te vullen. Maar in plaats van dat hij de blikjes op hun zij legde, zette hij ze recht, hoewel hij er zo veel minder in zou krijgen. Ik besloot er niets van te zeggen. Ik wilde niet bazig overkomen.
Maar wat zou hij straks doen terwijl ik de box leegde? Ik schudde met mijn hoofd. We hadden hier niet goed over nagedacht. Niet goed genoeg. Maar de volgende keer zou het vlotter gaan.
Snelle voetstappen. Terwijl ik ons werk stond te evalueren, zag ik Rikkie door de voorruit wegrennen. Hoewel ik meteen zag dat hij het was, duurde het enkele seconden voordat ik het echt geloofde.
Ik keek door de achterruit. Een struise politieagent beende in de richting van mijn ijscowagen, pratend in de portofoon hoog aan zijn borst. Achter hem, in de smalle strook van de overstaande gevels, piepte de stompe neus van een patrouillewagen.
‘Fuck.’
Wat moest ik doen? Als ik wegreed, leek ik verdacht. Als ik niet wegreed, werd ik het misschien.
Ik kon niet kiezen. Ik ging achter het stuur zitten en deed mijn gordel om. Kon hij me daarvoor tenminste al geen bekeuring geven.
Tien meter. Negen. De dispatcher zei iets over een steekpartij. Ik moest iets doen. Ik griste mijn smartphone uit het vakje in het dashboard en belde het laatst gebelde nummer terug. Voicemail.
‘Rikkie,’ zei ik. ‘Ik ben het, Lilly.’ En weerstond de verleiding om in mijn achteruitkijkspiegel te kijken. ‘Ik bel gewoon om te zeggen dat ik het leuk vond vanavond. Hopelijk vond jij dat ook? Ik denk dat je het leuk vond. Maar vond je het ook zo leuk dat je nog een keer wilt afspreken? Je was plots weg. Zoiets hoor je aan het eind van een date te zeggen, Rikkie, of je dat wilt. Je mag een meisje niet in het ongewisse laten. Daar …'
Toen verscheen de agent aan mijn open raam, met zijn rug naar de automaat en de handdoek en de voor de helft gevulde plooibox. Ik deed of ik schrok.
Beleefd sneed de agent met zijn vinger zijn keel door.
‘Ik moet ophangen,’ zei ik. ‘Bel me terug, oké? Bye.’
'Juffrouwtje,' begon de agent. ‘Ik vind het helemaal top dat u uw voertuig aan de kant zet om te bellen. Maar u blokkeert de doorgang. Er kan zelfs geen fietser meer langs.’ Hij wierp een blik opzij.
Ik stak mijn hoofd door het raam. Achter me stond inderdaad een fietser. Waar kwam die ineens vandaan?
‘Het spijt me,’ zei ik tegen de agent en trok mijn hoofd weer naar binnen. ‘Ik had mevrouw niet gezien. Anders was ik meteen doorgereden.’
Hoelang stond ze daar al? En waarom had ze niets tegen de agent gezegd?
‘Voor één keer zal ik het door de vingers zien,’ zei hij. ‘Maar denk eraan, een gewaarschuwd mens telt voor twee.’
‘Dank u, meneer de agent. Dank u.’
De struise man keerde zich om en liep terug naar zijn patrouillewagen, zonder iets te hebben opgemerkt.
Toen ik mijn motor wilde starten, hoorde ik een snerpend geluid. Hij draaide nog. Ik pakte mijn stuur vast, ademde in en uit. Vervolgens ontgrendelde ik mijn handrem en reed weg, met de fietser in mijn kielzog, en in haar hoofd, mogelijk, het geheim van onze misdrijf.
Ik weet niet wat me bezielde, maar ik ging terug en maakte de klus af. Het had zomaar gekund dat de agent nog eens langs het steegje was gereden en mij daar weer had zien stilstaan. De smoes van het telefoontje zou niet meer hebben gewerkt. Maar dat deed hij niet.
De volgende dag zat ik op de grond in mijn appartement en telde de blikjes, die boven me uit torende als stalagmieten in een grot. Honderdachtennegentig. Meer dan ik in mijn eentje kon opdrinken. Minder dan Rikkie had gehoopt. Zou hij me ervan verdenken een deel achter te houden? Ik stuurde hem een appje. Ik repte niet over wat we hadden gedaan. Dat zou onprofessioneel zijn. Ik schreef alleen dat ik zijn pet had - ze lag nog steeds op het dashboard, waar hij ze had achtergelaten - en dat ik ze hem, al hield ik er eigenlijk niet van, op onze eerstvolgende date zou teruggeven.✦