Ik sta nog versteld van de honderigheid
van mijn bejaarde viervoeter met haar lange haren
Gelaten en donszacht liet zij zich soms aaien
Ik mompel een slagzin in schuchtere hondentaal
verklank haar naam in haar hangende oren
Ik beschrijf haar als een verregaand en angstig drama
Ze mankt haar heupdysplasie door de dagen
laat zich de godin van de aarde noemen
kijkt mij vragend na met haar gitzwarte ogen
Ik kam onze gestropte kalende haren
temper mijn hondse ervaring
loop tegen de muur van haar dreuzelwereld
Het voelt nog als een idealistisch sprookje
waarin mijn hond in de verte nog nablaft
dartelt bij de eerste wiegende sneeuwvlok
Zij spettert met haar natte vel in het rond
als een straathond die zijn harde biotoop achterlaat
zich snuffelend nestelt aan een open haard
zijn poten strekt en zich geeuwend rekt
Zij is nu een beekje dat zich een weg zoekt
langs het pad van de minste weerstand in niemandsland
Ze kabbelt verder in mijn hoofd