Een perfecte weersvoorspeller

10 nov 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

 

 

“Jef,” stelt de gorilla zich voor, terwijl hij de hand van Frans op hartelijke wijze fijnknijpt. Wat heb jij, buurman?” “Ik? Prostaat.” “Prostaat?! Ik ook! Snap jij dat nou? Al die jaren hebben we geen prostaat gehad. En nu blijken we er plots één te hebben!

   Tien dagen liggen ze naast elkaar in het ziekenhuiskamertje. Frans is gepensioneerd tuinier. Hij is klein en gezet, zijn gezicht blinkt als een rode appel en zijn ogen hebben altijd praatjes. Tien jaar geleden werd zijn linkeronderbeen geamputeerd. Op die plek zit nu een perfecte weersvoorspeller: jeuk aan zijn linker grote teen betekent regen, pijnscheuten verwittigen storm.

Jef rookt stiekem sigaretten in bed terwijl hij verhalen vertelt over zijn leven op zee. Vanaf zijn veertiende reisde hij rond de wereld. Nu is hij 70 en hoort nog steeds de lokroep van de zee. Zijn haar en baard zijn spierwit en de zee en de lucht hebben een spoor van ruwe tederheid in zijn gelaat gekerfd. Of er wel eens een vrouw was in zijn leven? O jawel! Maar hij vergat haar naam op het moment dat het schip vertrok. Hij hield meer van het water. Van de zee die tweemaal per dag haar orgasme beleeft op de donkere zandlijn.

Na hun ontslag uit het ziekenhuis wandelen ze vaak samen aan zee. Ze kijken naar de vissersboten die hun wijd gespreide netten als vleugels langzaam aan lieren in zee laten zakken. Ze kijken naar de golven die langs het water een rand van wit schuim achter laten. “Hoor toch die meeuwen” zegt Jef telkens opnieuw. Voor Frans krijgt de zee een nieuw geluid: dat van mekkerend meeuwengekrijs. Op zondag, terwijl het hele dorp nog slaapt, maken zij wandelingen in het groene bos. Frans voelt feilloos aan zijn linkervoet of ze regenkledij moeten voorzien. Ze kijken naar vechtende mussen, naar het spel van de merels in de notenboom. “Moet je zien”, zegt Frans, “een boomklever!” Voor Jef krijgt het bos een nieuwe gezicht: dat van boomklevers, spechten en roodborstjes.

Frans moet vaak plassen. “De operatie heeft niet veel verbeterd aan mijn ‘ouwemannenkwaal’”, zegt hij. “Och ja, het hoort bij de leeftijd”. Zonder dit probleem had hij Jef nooit leren kennen. Hij moet er niet aan denken.

   De tijd verstrijkt. Ze kennen elkaar al meer dan vijf jaar. Frans is vaak moe. Een knagende rugpijn laat hem nooit met rust. Na een berg onderzoeken gaat hij naar de dokter voor de uitslagen.

“Uw prostaatkanker is te ver uitgezaaid”, zegt de witte doktersjas. “De behandeling die ik u voorstel is palliatief, daarmee bedoel ik dat…”

“Hoelang nog, dokter?”

“Enkele weken. Hooguit zes.”

Traag wandelt Frans terug. De straten zijn grauw, de huizen staren hem aan. Thuis roert hij lang in zijn koffie, zwart als een rouwgewaad. Hij neemt de telefoon.

Jef komt. Hij ziet Frans op de bank onder de appelboom, naast de groenbemoste engel met kapotte vleugels. Stil gaat Jef naast Frans zitten. Voor het eerst sinds ze elkaar kennen, misschien wel voor het eerst in zijn leven, weet Jef niets te zeggen. Hij vergeet zelfs een nieuwe sigaret op te steken. De appelboom is zwaar van rijpend fruit.

Er is nog zoveel wat Frans wil zien en doen. Dingen als een zeldzame vogel zien, een ijsvogel, wie weet. Lopen aan het strand met de zon in zijn rug. Voor de honderdste keer luisteren naar de belevenissen van Jef op zee. Samen een fris biertje drinken. Gewoon in leven zijn: elk uur, elke dag. Hoe kon geluk ooit vanzelfsprekend zijn?

Een maand later stappen ze door de tuin van Frans. Bij elke plant en boom vertelt Frans hij ze gesnoeid moeten worden Met geoefende bewegingen knijpt hij verwelkte bloemresten weg. Rondom hen ligt de grond bezaaid met afgevallen appels.   Een dor blad tuimelt van tak naar tak in een kalende boom. Enkele laatste rozen bloeien donkerrood: nog zeven dagen? Nog tien?

   Dezelfde avond zitten ze in de zetel bij Frans thuis. Jef heeft een fles champagne meegebracht. “We bewaren hem voor een speciale gelegenheid” zegt Frans. Daarna schuift hij heen en weer in de sofa . “Ik word niet beter, Jef”, fluistert hij, “ik ga dood”. Jef inhaleert de rook van zijn sigaret en ziet het grauwe gelaat van Frans. “Vertel me over de zee”, vraagt Frans. Jef bromt verhalen, zonder kop of staart. Zijn warme stem omhult Frans. Ze drinken en roken. Roken en drinken. Praten hoeft niet meer: alles is gezegd. Ze luisteren naar het sissen van de vlammen in de open haard. Ze heffen klinksgewijs de glazen. De tv staat op, ze kijken niet. Om drie uur ‘s nachts zet Frans hem uit, het zwarte oog kijkt verbaasd de kamer in. De vijfde fles is leeg, de asbak vol. Plots valt Frans suizebollend voorover, hij hapt naar adem, zijn ogen groot en zijn gelaat asgrauw. “Het kan elk moment gedaan zijn”. Mijn God, niet hier, niet nu, bidt Jef. Frans grijpt de hand van Jef. Hij wijst naar de tekst op het lege sigarettenpakje: ‘roken is dodelijk’. “Het is waar”, hikt hij met een alcoholboer.

 

   Twee dagen later krijgt Frans onmiddellijk een eenpersoonskamer in het ziekenhuis. Zijn beenprothese staat werkloos naast zijn bed. Jef vertelt hem onophoudelijk verhalen. Opeens hijst Frans zich moeizaam overeind. “Geef me wat te drinken” vraagt hij. Jef loopt, nee, hij rent de vijf straten naar huis en weer terug. Frans straalt als hij de champagne ziet. Jef helpt hem rechtop en houdt hem het plastic bekertje met de champagne voor. “Het is goed dat u hem water geeft,” knikt de verpleegster, “maar geeft u hem vooral kleine slokjes opdat hij zich niet verslikt.”

Samen met ‘Prévoteau-Perrier’ verlaat Frans het leven en zijn vriend.

 

In het grijze ochtendlicht wandelt Jef naar het huis van Frans.

Hij gaat er zitten op de bank onder de appelboom. Bij de buren slaat de deur dicht, een auto start. Jef dut in. Twee uur later wordt hij wakker.

Dan ziet hij hem, achteraan op het gazon: de merel met één poot.

 

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

10 nov 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket